Humeuren & temperamenten
Honkvastheid
Gerrit Komrij
P. Hermanides
Ik ben verzot op het leven in hotels. Er zijn mensen die zich daar absoluut niet op hun gemak voelen. Je herkent ze meteen. Twee gelaatsuitdrukkingen zijn typerend. Ze kijken of ze ieder moment in snikken kunnen uitbarsten óf je ziet aan ze af dat ze bij elke stap die ze verzetten, bij iedere keer dat ze zich op een stoel of een bank nestelen aan het uitrekenen zijn wat het ze kost. Ze voelen zich belaagd, bezwendeld, betrapt - kortom, of ze zich in een vijandelijke omgeving bevinden. Voor zulk soort mensen is een hotel een noodoplossing of een strafkamp. Een onderkomen bij gebrek aan beter. Voor mij is het de ideale woning.
En werkelijk niet alleen het hotel met de vijf sterren, al helpt dat enorm. Ook het proper pensionnetje gaat er mee door.
De hotelkamer lijkt het domein van de zwerver. Alleen wie zich nergens thuisvoelt en amechtig op weg is naar het land achter de bergen, waar het altijd groener is, moet het er een nacht kunnen harden. Niets is minder waar. Ik bezit maar weinig eigenschappen van een zwerver. Ik ben honkvast als geen. Ik onderga bij het betreden van elke hotelkamer de opwinding van een weerzien en bij het verlaten van elk hotel overmant mij de weemoed die ook komt als je van iets dierbaars afscheid neemt - dat betekent dat elk hotel mijn thuis is. Ik hecht aan mijn honk, maar mijn honk is overal.
Er is niet, op één vaste plek in de wereld, een huis dat mij als een magneet naar zich toe trekt, ik vorm elke ruimte die ik onderweg aandoe magnetisch om tot mijn huis. Dat gaat snel en moeiteloos. Ik ben bereid elke plek die mij ook maar een beetje bevalt, al ligt die in de Stille Zuidzee, uit te roepen tot mijn definitieve verblijfplaats - voorde rest van mijn leven. Op de volgende plek ben ik dat al even snel weer vergeten, en wens ik daar voorgoed te blijven. Steeds opnieuw. Kortom, ik ben honkvast, maar mijn honk niet.
Ik weet dat mijn verblijf in een hotel van tijdelijke aard is. Ik leef er niet naar. Omdat ik me bijna overal thuisvoel gedraag ik me, emotioneel gesproken, in elke ruimte of ik er al eeuwen woon en er nooit meer ben weg te slaan. Ik heb in die ruimte mijn idee van ruimte losgelaten. De hele atmosfeer van de kamer verandert erdoor. Ik bevind me er nog geen halfuur of het vertrek heeft het aanzien van mijn vertrek gekregen. Alle hotelkamers waarin ik heb gewoond waren remplaçanten, dummies, understudies, invallers tot ik ze van vloer tot zoldering vulde met hun ware ik.
Een beetje schuiven en tillen helpt daarbij enorm. Na dat zelfde halve uur is het bed zijwaarts gekeerd, de kast een centimeter verschoven en zijn de spiegel en de reproduktie van plaats verwisseld. Ik schud aan een gordijn en blaas in de laden. Waar anderen, zodra ze hun hotelkamer betreden, zich bezighouden met zulke futiele zaken als het kammen van het haar, het wassen van de handen, het verschonen van een hemd of het telefoneren met iemand ‘thuis’, verricht ik in de kortste keren ingrepen die niet anders dan kosmisch van aard genoemd kunnen worden. Geen object blijft op zijn plaats. Een kwestie van centimeters, millimeters soms. Als het karwei is geklaard ziet elke kamer eruit als de kamer waar ik altijd heb gewoond en zal wonen - mijn eerste en mijn laatste.
Voor anderen blijft het vaak onzichtbaar - zo'n lichte bries ging er overheen. Voor mij is het voldoende. Ik ben weer op de plek waar ik nooit ben weggeweest. Straks, in een ander hotel, begint alles weer van voren af aan. Het doet er niet toe. Het zijn de gewone huishoudelijke werkzaamheden. Het is een ritueel dat ik opvoer in steeds dezelfde kamer.