Staatsvijandige sabotage
Breakfast in Hell is Myles Harris' verslag van zijn pogingen om als arts in dienst van het Rode Kruis de medische zorg voor de vluchtelingen op zich te nemen. Telkens weer stuit hij op de onwil en corruptie van de huidige marxistische machthebbers. De reacties tegenover goedwillende buitenlanders die Ethiopiërs van de hongerdood willen redden zijn bijna identiek aan die van de keizerlijke hofhouding destijds. Op allerlei manieren wordt het Harris en zijn collega's onmogelijk gemaakt om de hongergebieden te bezoeken. Een speciaal visum is nodig om de hoofdstad te verlaten, maar het betreffende ministerie is wekenlang gesloten wegens de herdenking van de tienjarige verjaardag van de revolutie. Internationale rijbewijzen zijn niet geldig, jeeps worden geconfisqueerd, de opslag van medische hulpgoederen wordt bewaakt door paramilitair personeel dat geen toestemming heeft om iets uit het magazijn te halen, en benzine is op de bon. Verantwoordelijke ambtenaren zijn onvindbaar of ziek.
‘Die middag,’ schrijft Harris na het zoveelste bezoek aan een opslagloods vol hulpgoederen in de hoofdstad, ‘wist ik dat Ethiopië niet werkelijk de honger wilde bestrijden.’ De indruk van een Kafkaeske situatie wordt nog versterkt door het feit dat niemand spreekt over de hongersnood. Hulporganisaties krijgen geen toestemming om hongergebieden te betreden totdat een officiële regeringsmissie verklaard heeft dat er sprake is van een noodtoestand. Omdat alleen al het vermelden van hongersnood geïnterpreteerd kan worden als een ‘daad van staatsvijandige sabotage’, durft geen enkele ambtenaar daarvoor de verantwoording te nemen. En zo duurt de honger voort. Alleen het uitzicht op buitenlandse deviezen kan de Dergue er incidenteel toe bewegen internationale hulpinstanties toe te laten. Naast alle gebrek aan Ethiopische medewerking is er ook nog de enorme bureaucratie van het Rode Kruis zelf, en van andere hulporganisaties, door Harris aangeduid als the Aidgame. ‘Iedereen in de kamer wist dat het meeste van zijn werk geen enkele vrucht had gedragen, ten onder was gegaan in een zee van misverstanden of in het drijfzand van Derde-Wereld-corruptie. Toch, hoewel iedereen dit had ondervonden, durfde nauwelijks iemand dit toe te geven, (...) zelfs niet aan zich zelf.’
De leidende klasse in Ethiopië lijkt op de aristrocatie in prerevolutionair Rusland: ze kunnen door een straat vol bedelaars lopen en alleen hun klassegenoten zien. Sinds de dagen van Haile Selassie is er weinig veranderd. Of misschien is het nog wel erger geworden, want de landeigenaars hadden er vroeger tenminste nog belang bij dat hun lijfeigenen en pachters iets te eten hadden. De nieuwe stedelijke elite heeft de boeren niet nodig, ze bieden de allerlaagste prijs voor voedsel en eisen de hoogst mogelijke belasting. En ieder verzet wordt in bloed gesmoord. De angst van de boeren wordt aangewakkerd door de willekeurige toepassing van ongeschreven wetten en regels die niemand kent en waartegen geen beroep mogelijk is.
Als hij dan eindelijk Addis mag verlaten, wacht Harris misschien niet de hel, maar wel iets wat er aardig op gaat lijken. Zijn beschrijvingen zijn bijna ondraaglijk in hun eenvoud. ‘Ik lag in de warme nacht. (...) Het licht van een verre fakkel flikkerde op tegen het raam. Op een paar kilometer afstand lagen dertigduizend mensen te sterven van de honger en de dorst. (...) De hele vallei was gevuld met een grijze massa van gedaanten gehuld in lompen.’ De dagen rijgen zich aaneen in een monotonie van tenten bezoeken, met het proberen om stervende kinderen die men tracht verborgen te houden op een of andere manier te verzorgen, massale vaccinatiecampagnes tegen cholera en elke avond weer te talloze processies die voorbijtrekken naar de begraafplaats op de top van de heuvel. En dan zijn er nog de bezoekers, de Kennedy's en andere beroemdheden. ‘Televisie had het kamp in een publiek doodsbed veranderd, waarnaast de sprekers voor de miljoenen thuis veschenen om een paar tranen te laten en vrome voornemens aan te kondigen.’ Journalisten houden hun microfoons nog even voor de mond van een stervende om de mensen thuis de thrill of death te bezorgen.
Breakfast in Hell mag dan Ethiopië tot onderwerp hebben, maar er zijn te veel passages die me herinneren aan kampen vroeger en elders. Het belang van dit boek gaat dan ook ver uit boven deze ene tijd- en plaatsgebonden situatie. Harris noemt het zelf zijn zoeken naar The Heart of Darkness, het verlies aan menselijkheid tegenover de dood en de onmenselijkheid van een regime. Iets wat we eigenlijk niet kunnen bevatten en dat we in Europa dan ook op karakteristieke wijze oplossen via de collecte bus. Terwijl Ethiopische militairen het kamp ontruimen (‘vijfduizend mensen in lange, wanhopige rijen, wachtend op vrachtwagens in de brandende zon’), brengt Bob Geldof meer dan vijftig miljoen pond voor de hongerenden bijeen met zijn single Do they know it is Christmas?
■