Bakoenin boven Marx
Het zelfverzekerde ‘neen’ in de polemieken van Arthur Lehning
Prometheus en het recht van opstand Essays en commentaren 3 door Arthur Lehning Uitgever: Ambo, 116 p. f 25,-
Frits de Jong Edz.
Na De draad van Ariadne en na Ithaka komt Lehning nu met een nieuwe verzameling essays en commentaren. Die namen wekken een schijn van voorbij gymnasiaal classicisme. En dat wekt de gedachte aan schoolsheid en discipline. De voorlopig laatste in deze serie heeft alweer zo'n soort naam: Prometheus. Neen, ik citeer onvolledig; er staat op omslag en titelpagina: Prometheus en het recht van opstand. Zo'n toevoeging had bij de andere bundels eigenlijk ook wel gebruikt kunnen worden. Aan de ene kant is er immers bij Lehning altijd op de achtergrond een nauwelijks uitgesproken besef van met historie en cultuur verbonden te zijn - en wat leent zich om dat te beleven beter dan een beroep op het oude Hellas? - aan de andere kant is er ook een ander beroep: op de noodzaak van verzet tegen de bestaande machten. En wie leent zicht voor die combinatie beter dan Prometheus, die op het vuur bij de goden stal opdat die zodoende op aarde de mensen wilde leren in warmte te leven, vrij en gerust?
Die traditie is al oud in ‘de beweging’. Marx komt op een oude karikatuur als Prometheus voor; Henriëtte Roland Holst, zestig jaar later, na de nederlaag der Russische revolutionairen schreef haar ‘moderne Prometheus’: ‘machtigen! / Hier, nog halfduiz'lend / van uw slagen / hier staan wij weder / en verheffen ons weder / tegen u.’ Dat is dus ten volle: ‘Prometheus en het recht van opstand’. En zoals Ithaka, naar het voorbeeld van Kavafis het doel van de tocht - maar de tocht telt meer dan het doel - zo is Prometheus een begrip van alle tijden. De mens, beelden voor ogen van wat de tocht brengen kan én van het doel, gaat geen gedetermineerde weg door de historie. Zijn vrijheid, doorleefd, is zijn keuze. En bij die keuze leidt hem een ethisch besef. En steeds zal hij de tirannie afwerpen om tot vrijheid te komen - juister nog: in het opstandig zijn tegen neerdrukkende machten ligt zijn vrijheid besloten. in zijn ‘neen’.
Arthur Lehning getekend door Charley Toorop
Dat is in het kort, kort en goed, de gedachtenwereld die Lehning zijn lange leven lang heeft trachten waar te maken. Polemische politieke geschriften van anarcho-syndicalistische aard, artikelen, brochures en lezingen vullen een groot deel van zijn bibliografie die in de honderden loopt. Maar als vrijheid al ‘keuze’ is, dan is ze zeker niet alleen opstand, dan is ze ook: schepping, kunst; vernieuwende kunst. Had de ‘Menschheitsdämmerung’ van na de Eerste Wereldoorlog hem aangeraakt, het expressionisme in de dichtkunst, de abstracties in de schilderkunst, die zich in diezelfde tijd baanbreken: hij staat er middenin. In Berlijn, in Parijs, in Madrid en in Amsterdam. Iemand die zo van historie doortrokken is, beleeft en maakt niet alleen geschiedenis, hij zet zich ook tot de studie van personen en denkwijzen uit het verleden van de socialistische beweging. En studie betekent dan niet alleen zonder vooroordeel kennisnemen van, maar ook met de uitkomst van verschillende ontwikkelingen voor ogen de denkers en hun navolgers toetsen.
Tot nog toe lijkt deze bespreking van één recente bundel uit te lopen op een (al te) beknopte samenvatting van denken en activiteiten van de schrijver in de laatste zeventig jaar. Natuurlijk, de uitzonderlijke lengte van die periode noodt tot zo'n uitweiding. Maar toch ook: de stof van deze bundel noopt daartoe. Wat de schrijver te vertellen heeft in elk van deze zeventien vaak zeer korte beschouwingen komt namelijk naar voren als de speciale toepassing van de hierboven aangegeven algemene denklijnen op het speciale geval dat de schrijver onder de pen heeft. Voor het eerste langere stuk, de ‘Huizinga-lezing’ van december 1980 geldt dan in mindere mate. Hier was de schrijver/spreker meer plaats en tijd gegeven dan bij de openingen van tentoonstellingen en in de korte kolommen van Folia Civitatis beschikbaar was.
Bondigheid kenmerkt de stukken uit Prometheus meer dan die uit vroegere bundels. Dat vraagt een heel grote beheersing in woorden en zinnen. Directheid van uitdrukking is een gave waarover Lehning duidelijk beschikt. Meningen komen daarom wel apodictisch op de lezer af. Zij hebben iets uitdagends dat tot meedenken en tegenspreken prikkelt, ook al kronkelt er haast altijd wel een ironisch slangetje tussen de drukinktletters. ‘Van de colleges economie die ik in mijn jeugd heb gevolgd, is één zin mij steeds bijgebleven,’ zo begint een van die tweebladige stukjes uit Folia, en het gaat na de dubbelepunt verder: ‘Een schoenfabriek is er niet om schoenen, maar om winst te maken.’ De strekking van het stuk is, dat huizen er zijn om in te wonen en dat de krakers dat feit inzien in tegenstelling tot economen en politici.
Wordt hier het Westen afgekraakt, in één moeite door worden daarna Poolse communisten en Poolse paus onder één noemer gebracht in hun hiërarchische systemen. De vrije vakbeweging wordt tussen hen vermorzeld. ‘Zo nodig kunnen, zoals indertijd in Praag, ook enkele Duitse eenheden voor de tweede maal gezamenlijk met de Russen Polen bezetten.’ Zo'n zin is géén ironie meer, maar grimmigheid.
Dat stukje over Polen staat overigens in een
Vervolg op pagina 12