Humeuren & temperamenten
Xenofobie
Gerrit Komrij
P. Hermanides
De mens is van nature xenofoob. Hij is van nature ook bloeddorstig, inhalig en naakt, dus veel zegt dat niet. Zoals men hem een vork en een mes heeft aangereikt om zijn bloeddorstigheid een salonfähiger aanzien te geven, de caritas om zijn inhaligheid te temperen en C&A om zijn naaktheid min of meer te verbergen, zo beschikt hij ook over een instituut dat hem van een te luidruchtig vertoon van xenofobie afhoudt. Dat instituut heet beleefdheid en, hoewel het tegenwoordig maar weinig hoofdkantoren en filialen meer kent, het is nog niet helemaal bankroet.
Wél is het een afgeslankt instituut geworden met, waar je ook kijkt, slijtplekken en vermolmde stutten. Soms hoef je maar even te blazen of er valt weer een afdeling om. Er ligt een vliesdunne barrière tussen het aangeleerd, beschaafd onderdrukken van ons aller xenofobie en de brutale demonstratie ervan. Vreemdelingenhaat is geen diepe zondeval, ze ligt achter elke vezel van alle levende wezens op de loer. Ze breekt bij iedereen die onbeschoft genoeg is of te lui om te leren geheel spontaan open. Daar heb je geen demagoog bij nodig. Maar ze bezit dezelfde latente gretigheid om los te barsten bij menigeen die zich als verdraagzaam voordoet en de mond vol heeft van bewustmaking en educatie. De vertegenwoordigers van die klasse zijn het gevaarlijkst: je weet nooit wanneer ze overstag zullen gaan en wie dan weer voor hun educatie zorgt. Wantrouw het blanketsel van de vromen.
Het jezelf zijn, het uitkomen voor je eigen identiteit, het positief beleven van je anderszijn of hoe dat ook mag heten, het heeft met beleefdheid niets te maken. Beleefdheid veronderstelt het vermogen tot aanpassing en dat je je gastheer niet voor het hoofd wilt stoten - niet in een krampachtige poging om in de smaak te vallen maar op een vanzelfsprekende wijze. Je gedraagt je volgens de regels van het huis - niet omdat je moet maar omdat je dat de gewoonste zaak van de wereld vindt.
Wie op vakantie gaat naar een land waar de vrouwen geacht worden tot aan de hals bedekt te zijn stapt daar niet met een korte broek en blote tieten rond. Dat doe je op je hotelkamer of op een strand waar je met idioten van je eigen slag samen bent. Wie te gast is in een land waar zelfs de priesters geen jurk meer dragen stapt daar niet in een lange kaftan rond. Dat doe je op je binnenerf of in een moskee met gelijkgestemde idioten.
Elk volk heeft, om niet van slag af te raken, een vertrouwde omgeving nodig. Het is geen bekrompenheid maar een existentiële behoefte van de mens - of je dat nu betreurt of niet - om er een beetje van uit te kunnen gaan dat de rest van de wereld net zo is als hij. Daarom is hij zo dolgelukkig als zijn vakantie erop zit.
De meeste vreemdelingen die bij ons zijn, zo leert ons de beleefdheid te bedenken, zijn allerminst op vakantie. We moeten hun uitdossingen en uitwasemingen - in wezen opdringerigheid en domheid - maar voor iets exotisch aanzien. Wat niet wil zeggen dat we waardering hoeven op te brengen voor het soort actievoerders en geestdrijvers dat het liefst zou zien dat ook wij, uit solidariteit, onze paashazen en kerstkalkoenen ritueel op de stoep zouden gaan slachten. Wie zo de rollen omdraait is verantwoordelijk voor de instabiliteit waarin vreemdelingenhaat blootkomt.
Xenofobie wordt niet verwekt, ze is er. Je kan haar alleen zo onontbloot mogelijk houden. Een goed gastheer heeft gasten die zijn huis weten te waarderen. Hij vraagt niet - godbewaarme - om integratie maar om wederzijdse hoffelijkheid. Zodra je onzekerheid schept door met vormen en regels te spotten, vallen dominoosgewijs de barrières om en ben je, voor je het weet, doorgeschoten naar het domein achter de allerlaatste hindernis. Er is genot achter die barrière. Daar ligt het domein van het geweld.