Pockets
Verder op reis. Door ‘Einstein überquert die Elbe bei Hamburg’ te lezen bijvoorbeeld, een schitterend verhaal van Siegfried Lenz. Het is een van de zesenvijftig stukken in Die Erzählungen 1949-1984 (DTV, 986 p. f 35, -). Bepaald zeker van hun zaak zijn de opvarenden van de Elbe-veerboot niet, de betrekkelijkheid en stuurloosheid van het bestaan wegen zwaar op hun schouders. Niet op die van Einstein echter. Als hij bij aankomst als eerste van boord gaat is zijn houding daar ook naar: ‘Geht so nicht einer ab, der selbst bestimmt, was eine Tatsache ist?’
Ook de twintigjarige Evelyn Scott stelde op zijn minst één keer een voldongen feit: in 1913 reisde ze met haar minnaar af naar Brazilië. Het werd een nationaal schandaal in Engeland: de man met wie ze ervandoor ging was deken van de School of Tropical Medicine aan de Tulane University; deze liet een vrouw en vier kinderen achter. Een gelukkig verblijf werd het niet: ze hadden te weinig geld, Evelyn was zwanger, ziekte en wanhoop volgden. Over haar belevenissen schreef ze Escapade (Penguin, 215 p. f 22,80). In haar boek zien we een vrouwelijke antiheld, een vrouw die niet bang is zichzelf onvoordelig te laten uitkomen. Escapade bevat prachtige observaties van leven en landschap in Brazilië.
Een andere reis van een vrouw op weg naar haar onafhankelijkheid vinden we in Peregrinations of a pariah door Flora Tristan. (Virago, 313 p., f 28, -). Op haar dertigste reisde deze net gescheiden Franse dochter van een Franse moeder en een Spaans-Peruaanse vader naar Peru om te proberen een deel van het familiekapitaal te verwerven. De Peregrinations is haar eerste grote publikatie, een getuigenis van haar verandering van een egocentrische jonge vrouw in een fanatieke voorvechtster der verdrukten. De ellende die Flora Tristan in Peru zag, heeft veel bijgedragen tot de wording van een opvallend sociaal critica, socialiste en feministe uit de negentiende eeuw.
In 1939 ondernamen Ella Maillart en haar vriendin Christina een reis naar het Oosten, de een verslaafd aan reizen, de ander aan drugs en levensleed, beiden op zoek naar een bevrijde persoonlijkheid. In het Oosten dachten ze een tegengif te vinden tegen de ‘Europese gekte’. Ella Maillart schreef een boek over hun soms barre tocht naar Afganistan, The Cruel Way, (Virago, 217 p., f 25,25) ‘A Ford! That's the car to climb the new Hazarejat road in Afghanistan!’ Dat doen de beide dames. Als ze hun eindbestemming hebben bereikt, heeft de ‘Europese gekte’ hen ingehaald: in Kabul horen ze dat de Tweede Wereldoorlog is uitgebroken.
In Untrodden Peaks and Unfrequented Valleys (Virago, 357 p., f 30,50) ontmoeten we opnieuw twee vrouwen op reis, in de toen nog zelden betreden Dolomieten in Zuid-oost-Tirol. Amelia Edwards was al schrijfster toen ze de tocht ondernam samen met haar vriendin L. Als een autochtoon de beide dames rechtop in het muildierzadel ziet aankomen zegt hij: ‘Jullie zijn de eerste reizigers die langs deze weg komen. Jullie zijn vast Inglese.’ Elders baart de verschijning van de beide reizigers ook groot opzien. Een vrouw in een klein dorp is verbaasd dat ze zonder mannelijk escorte onderweg zijn. Zijn ze getrouwd? Nee? Geen van beiden? ‘Gran Dio! Alleen op weg, en niet getrouwd! Stakkers! Stakkers!’ Waarop de verzamelde vrouwelijke bevolking uitbarst in ‘Poverini! Poverini!’ Als Amelia en L. een tijd op een nieuw amazone-muilezelzadel moeten wachten worden ze door een oude dorpsbewoner gerustgesteld: ‘Tut! Tut!, he said, you are a brava signorina. You shall not be disappointed.’ De lezer van Untrodden Peaks and Unfrequented Valleys wacht evenmin teleurstelling.
Vier maanden lang wandelde Colin Thubron door de bergen van Libanon, een tocht langs vijfhonderd mijl Phoenicische, Griekse en Romeinse geschiedenis. Mooi geschreven reisproza, over natuur, geloof en geschiedenis. Thubron blijkt in de gesprekken die hij weergeeft een intelligente vragensteller, in de natuurbeschrijvingen is hij poëet. The Hills of Adonis. A Journey in Lebanon (Penguin. 201 p. f 22,95)
Van Peter Matthiesen verschenen twee reiskronieken. Under the mountain wall (Penguin, 272 p. f 22,80) beschrijft twee seizoenen onder afgelegen wonende, het stenen tijdperk nog nauwelijks ontstegen Papoeas op Nieuw Guinea. Als de gemeenschap een individu straft (dit komt zelden voor) doet zij dit met hardheid. Matthiesen vertelt wat er gebeurt met een man die om muizen en ratten te vangen, voor hem een lekkernij, de grasvelden in brand stak. Ondanks waarschuwingen bleef hij dit doen, men greep hem en hield zijn gezicht in een zelf aangestoken vuur. Hij heeft het overleefd, maar hoe? ‘He wears a fine mikak and an enormous headdress of white feathers, framing a hidous shrunk face with neither nose nor mouth. There is a small slit through which food may be passed and from which a muffled sound fights free, like a voice calling in a grave. The cloud forest is Matthiesens kroniek van een reis door de Zuidamerikaanse wildernis. Rechttoe, rechtaan geschreven, maar met gevoel voor de omgeving en de mensen die daarin rondlopen. (Penguin, 280 p. f 22,80)
Christopher Buckley schreef Steaming to Bamboola. The world of a tramp freighter (Penguin, 222 p. f 37,50) Thanksgivingday 1979 brengt de kapitein van s.s. Columbiana weinig dat tot dankbaarheid mag stemmen: een bemanningslid met een hersenbeschadiging dat door de Coastguard moet worden opgehaald, een dronken steward en kok die werk weigeren, een storm die nadert uit het noordoosten. Daarbij voelt hij aan zijn water dat hij op de reis terug door de Perzische Golf moet, waar je maar heel moeilijk om de Iraniërs heen kan. Het leven van een zeeman valt niet mee: ‘I'll never like the sea. And you know, I'm going to spend my entire life at sea.’
Een prachtig brievenboek tenslotte is Isles of Illusion (Century, 333 p. f 32,50). Robert Fletcher kwam in de Stille Oceaan terecht en schreef van daaruit aan een vriend. De vriend publiceerde in 1923 de brieven namens hem onder de naam Asterisk. Paradijselijk zijn de ervaringen bepaald niet altijd. Naast een prachtige, maar verre van vrolijke beschrijving van een vulkaanuitbarsting die het leven op het eiland waar Fletcher woont ernstig bedreigt, gaat het met zijn gezondheid ook niet bepaald goed: ‘(...) my heart is bad, my liver is cirrhosed, my kidneys are wavering, my nerves are all to hell. I have fits of hysterical semi-fainting upon the slightest provocation. (...) My mental condition is horrid.’ Hoe komt iemand toch zo ver, terwijl hij is aangeland in het meest begeerde reisdoel ter wereld: een eiland in de Stille Zuidzee? Wordt het tijd dat hij weer gewoon naar huis gaat?
ATTE JONGSTRA