Kopieerlust van het dagelijkse leven
Verhalenbundel van F. van den Bosch
De man in de blauwe kamerjas door F. van den Bosch Uitgever: Querido, 108 p., f 22,50
Atte Jongstra
Toen F. van den Bosch in 1983 zijn verhalenbundel In een plooi van de tijd publiceerde, dacht ik met een schrijver te maken te hebben die nu en dan, met lange tussenpozen, literaire juweeltjes zou produceren. De bundel bevatte zorgvuldig geschreven, geladen verhalen met veel herinneringen aan een Indische jeugd en met als hoogtepunt het verhaal over een tocht door Lapland ‘Regen over Ritsemjokk’. Na lezing van Van den Bosch' nieuwe verhalenbundel De man in de blauwe kamerjas bladerde ik teleurgesteld terug. Herinneringen aan de Indische jeugd, weer een reis naar Scandinavië... het was toch dezelfde schrijver. Ook weet Van den Bosch nog hier en daar een gelijksoortige stilte op te roepen als in zijn vorige bundel, je waant je op die plaatsen zelf ‘in een plooi van de tijd’ en dat is een aangenaam gevoel. Toch vraag je je na het eerste en langste (titel)verhaal af waar het nu eigenlijk om gaat. We treffen een man in een ziekenhuisbed; na een operatie is hij aan de beterende hand en hij volgt met terughoudende belangstelling leven en dood om zich heen. Vooral de zusters hebben zijn levendige interesse, maar in beschrijvingen van wat hij bij hen aan sympathie, aantrekking of afkeer ervaart vervalt Van den Bosch hier en daar in weinig kernachtige passages: ‘Een van de lieve dingen van Trudy is dat ze geduld heeft met iedereen. Ze is te jong om te durven denken dat opa Regter lastig is. Andere zusters - Liesbeth natuurlijk - regeren met een hardere hand. Wat zou een ziekenhuis zonder een zuster als Liesbeth zijn? Ik praat graag met Trudy als ze 's avonds mijn slaappil brengt. We praten over dingen waar ze nooit over heeft nagedacht, maar die ze toch kan plaatsen in het denkraam dat ze van thuis heeft meegebracht.’
Op een andere plaats ligt de melodramatiek op de loer. Zo denkt de hoofdpersoon over het afscheid van een ontslagen medepatiënt: ‘Maar ze hebben hem niet klein gekregen in dit ziekenhuis. Een moeilijk mens om mee te praten, verbeten argwanend, altijd in het verweer. Nou ja, zó veel heb ik ook niet weer met hem gepraat. Eén van de velen. En ieder voor zich. Maar toch, waarom ben ik niet met hem naar beneden gegaan? En waar In een plooi van de tijd in mijn herinnering uit zeer verzorgd proza bestond, bevat De man in de blauwe kamerjas nu en dan lelijke zinnen. Bijvoorbeeld als het gaat over de sympathie van de hoofdpersoon voor zuster Marijke: ‘Dat is niet a prima vista zo geweest.’
Ondanks een schitterend intermezzo, een herinnering aan een jeugdliefde in Soerabaya, dat de allure van In een plooi van de tijd vertoont, is het titelverhaal in Van den Bosch' nieuwe bundel blijven steken in kopieerlust des dagelijksen (ziekenhuis)levens. Naast het titelverhaal bevat De man in de blauwe kamerjas nog twee (kortere) verhalen. ‘Marinekind’ is een herinnering via familieverhalen aan de jeugd van de moeder van de schrijver. En ‘Thuiskomst’ is een brief aan levensgezellin Ma'ité verstuurd vanuit Malmö, waar hoofdpersoon F. een ver Indisch familielid bezoekt, die ooit met een Zweed was getrouwd.
De man in de blauwe kamerjas is vervuld van ‘tempo doeloe’, die goeie ouwe Indische tijd. Het lijkt erop dat voor F. van den Bosch in dat Indische verleden de tijd, het leven, pas reliëf krijgt. Of hij moet om goed te kunnen schrijven helemaal naar de streken reizen waar het noordelijkste volk van Europa woont. Maar in een Nederlands ziekenhuis wordt het leven bij Van den Bosch een saai beschreven onderwerp, en hij mag dan in zijn laatste verhaal in Zwedens zuidelijkste grote stad zijn beland: dit blijkt nog niet vergenoeg. Van Malmö naar Lapland, van Nederland naar lndië: met de vleugels die Van den Bosch in In een plooi van de tijd liet zien zijn zulke afstanden een pculcschil, maar in De man met de blauwe kamerjas komt hij niet verder dan moeizaam klapwieken. Desondanks kijk ik wéér met spanning uit naar zijn volgende boek.
■