Te welwillend om veel vijanden te maken
Hoe het volgens Malcolm Bradbury staat met de Engelse roman
No, not bloomsbury door Malcolm Bradbury Uitgever: André Deutsch, 316 p., f 67,50
Henk Romijn Meijer
De titel No, Not Bloomsbury van de omvangrijke verzameling essays van criticus en romanschrijver Malcolm Bradbury typeert het klimaat van dc na-oorlogse Engelse roman waarmee het merendeel van de opstellen zich bezighoudt. Geen wonder dat dc verzuchting afkomstig is uit Kingsley Amis' Lucky Jim waarvan de hoofdpersoon Jim Dixon min of meer spreekbuis werd voor een generatie van schrijvers voor wie Bloomsbury, Virginia Woolf etc. vooral pretentie en een vergaand maniërisme betekenden. De essays in No, Not Bloomsbury komen niet uit de lucht vallen: het boek is een uitbreiding en voortzetting van het in 1973 verschenen Possibilities, dat wat verder teruggreep in de geschiedenis. Maar evenals in Possibilities schrijft Bradbury in zijn nieuwe boek uitvoerig over de achtergronden en het werk van onder anderen Evelyn Waugh. Malcolm Lowry, C.P. Snow, William Cooper, Angus Wilson, Iris Murdoch, Muriel Spark en John Fowles, algemeen erkende schrijvers die zichzelf voldoende hebben bewezen om een redelijk gefundeerd oordeel mogelijk te maken.
Nieuw zijn in No, Not Bloomsbury onder andere de niet verouderende Ivy Compton-Burnett, de onderschatte William Trevor, Anthony Burgess, William Golding die voor Bradbury ‘een van onze grootste na-oorlogse romanschrijvers’ is, J.G. Ballard, D.M. Thomas (‘een schrijver van Europese intensiteit’) en Salman Rushdie wiens Midnight's Children in 1981 de Bookerprijs ontving van een jury waarvan Bradbury voorzitter was. Het lijkt me nog steeds een van de meest verdiende toekenningen van die prijs.
Geschiedschrijver Bradbury steekt Bradbury de romancier niet onder stoelen of banken. Bradbury beschrijft zichzelf als ‘criticus en docent overdag, schrijver 's avonds en in de vakantie’ en in het eerste essay uit de bundel schetst hij hoe de functies elkaar in evenwicht houden. Als aankomend criticus stond hij onder de invloed van de puritein F.R. Leavis, maar in de turbulente jaren zestig ‘he (de criticus) put down his Leavis, and put on his levis’. Hij liet zich meeslepen door de theorieën die aanspoelden uit Amerika en Frankrijk, van McLuhan (leest iemand die boeken nog?), Marcuse, Reich, Barthes enz. Bradbury's satirische roman The History Man die in 1975 verscheen en waaraan hij zo'n tien jaar had gewerkt, was een satire, een ‘parodie van het realisme’ en, in moeilijk vertaalbaar Engels, ‘an abstractified novel, all very textual, reversing background and foreground...’, karakteriseringen waarin Bradbury's drukke woorden het taalgebruik naderen dat hij in The History Man zo knap persifleert.
Elk van Bradbury's romans is ‘een soort weerspiegeling van de tien jaar waarin hij werd geschreven’. De belangstelling van de romancier zowel als de criticus Bradbury is voornamelijk sociologisch. Howard Kirk, de abjecte hoofdfiguur van The History Man, is het prototype van de hippe, opportunistische academicus van de jaren zestig en zeventig, ‘druk en veranderlijk, een begripvol gastheer, een meester in het bedrijf van het gezellig zijn’. En hoewel Bradbury bepaald niet de slechte inborst heeft van deze meedraver is No, Not Bloomsbury toch ook een beetje een boek van zo'n ‘master in the enterprise of sociability’: elke schrijver is welkom, mits hij of zij iets vertegenwoordigt. Bradbury prijst de boeken die hij noemt in woorden die over het algemeen voor een ouderwetse lezer wel begrijpelijk zijn, maar zijn werkelijke aandacht richt zich minder op individuele romans dan op historische ontwikkelingen en stromingen. Tussen Kingsley Amis die binnen de traditie van de Engelse satire valt en Bradbury bestaat een persoonlijke verwantschap en Bradbury's uitvoerige essay over Amis is voorbeeldig. Maar ook een buitenstaander als Malcolm Lowry moet worden ingepast en hoe moeilijk dat is toont Bradbury in ‘Malcolm Lowry and modem fiction’. Zijn pogingen om het hele oeuvre van Lowry een plaats te geven in de Engelse literatuurgeschiedenis kunnen niet verhullen dat Lowry de schrijver is van één boek, de schepper van één magistrale figuur, de consul, en dat zijn ander werk probeersels zijn, mislukkingen, wanhopige woordenstroom waaraan een kern ontbreekt. En Bradbury's aanprijzing van Under the Volcano als een groots werk ‘where romantic sensibility transforms into expressionist modernism, becomes a totally constructed artefact, a coherent if at times obscure unity, an agon of whose excellencc there can be no
doubt’ kan ik niet anders begrijpen dan als goedbedoelde, modernistisch aangepaste salestalk die over de specifieke aard van het boek niets zegt. Het verbaasde me ook niet werkelijk dat noch in Possibilities noch in No, Not Bloomsbury een woord te vinden is over de zo moeilijk te rubriceren Jean Rhys. Haar afwezigheid illustreert de beperkingen van Bradbury's benadering.
Malcolm Bradbury