Extatische ervaringen
Omdat Cioran inmiddels in ernstige tijdnood verkeerde daar hij naar Frankrijk moest afreizen, bleek een onbekende drukker die hij in een café onmoette, een uitkomst: ‘Hij publiceerde mijn boek meteen, voor niks. Maar de publieke reactie was opvallend: de mensen begrepen er niets van. Mircea Eliade, die een groot vriend van me was, schreef er een heftig artikel tegenin. Ik vond het vooral vervelend wegens mijn ouders. Mijn vader was een Roemeens orthodox priester en mijn moeder voorzitster van een orthodoxe vrouwenvereniging, en zij kregen moeilijkheden door dat boek. Ik schreef hun dat het diep-religieus was, en dat was het ook. Maar natuurlijk was het tegelijk zeer atheïstisch. Een bizar mengsel dat naar mijn idee de originaliteit ervan uitmaakt. Er zijn nog steeds mensen die het onleesbaar vinden, zoals al mijn werk overigens, maar voor mij was het de neerslag van een belangrijke periode in mijn leven en daarom ben ik er zeer aan gehecht.’
Het verhaal tekent Cioran. De ‘mysticus zonder God’, de filosoof zonder filosofie, de illusionist zonder illusies: hij is niet in een hokje te vangen en gaat dwars door alle etiketten heen, scherpzinnig en eigenzinnig. Zijn onderneming is één groot persoonlijk avontuur dat toevallig op grotere schaal toepasbaar is. Het is alsof hij zichzelf tekent met de volgende notitie uit Geboren zijn is ongemak: ‘De merkwaardigste en zonderlingste westerse denkers zouden vanwege hun innerlijke tegenstrijdigheden in het Oosten nooit serieus genomen worden. Voor ons schuilt juist daarin de reden van de belangstelling die wij voor hen hebben. Wij houden niet van een gedachte, maar van de wederwaardigheden, van de biografie van de gedachte, van de onverenigbaarheden en de afwijkingen die erin te vinden zijn, van denkers kortom die, omdat zij niet met de anderen en nog minder met zichzelf in het reine kunnen komen, zowel uit grilligheid als door de dwang van het noodlot vals spelen. Hun bijzondere eigenschappen? Een vleugje veinzerij in het tragische, een tikkeltje speelsheid in het ongeneeslijke...’
Het tragische, het ongeneeslijke in het leven van Cioran is de slapeloosheid waaraan hij al sinds ongeveer zijn achttiende jaar lijdt. Dat is, in zijn woorden, de reden dat hij nooit een ‘echt’ beroep heeft kunnen uitoefenen en ‘als in mijn jeugd mijn ouders mijn slapeloosheid niet hadden gefinancierd, had ik mezelf zeker gedood.’ De oorzaak ervan is onbekend, maar de gevolgen zijn, tenminste tijdens zijn jeugd, niet alleen maar rampzalig. Vol enthousiasme heeft Cioran het over de vier extasen die hij in die tijd gekend heeft: ‘Wanneer je maanden en maanden niet slaapt, krijg je extatische ervaringen. Wat dat zijn? Ervaringen waarin jij je even in de plaats van God voelt, een paar ogenblikken heb je het idee dat jij het hele universum bent. Het is een uniek moment. Die extasen betekenden voor mij een beloning voor het ongeluk niet te kunnen slapen. Alles was opgelost, alles kon, alles mocht. Het is het idee van gelukzaligheid dat vooral bij mystici bestaat. Niet: geluk. Geluk is vulgair, gelukzaligheid is van een ander niveau, noodzakelijkerwijs van godsdienstige aard, ook al ben je atheïstisch. De mysticus identificeert zich met God, terecht heeft men hem ervan beschuldigd daarin ketters te zijn. Maar voor mij was zo'n ervaring het uiterste wat een mens op aarde kan bereiken. Het leven is een nostalgie naar extase. Tijdens mijn jeugd had ik het gevoel de mystici te begrijpen, maar ik was er kennelijk niet voor gemaakt.’ Ook deze uitspraak gaat vergezeld van een smakelijke lach want ‘alleen de lach stelt ons in staat om te leven,’ zo zegt Cioran. ‘Alles wat ik in mijn leven gedaan heb, was besmet met ironie, met zelfspot. Dat is aangeboren, en dodelijk. Mystiek gaat niet samen met ironie. Toch wordt het leven gerechtvaardigd door dat wat het volledig te boven gaat. Zelf is men niets. Leven, wat is dat? Dieren leven ook. Iedereen en alles leeft. Zonder uitzonderlijke momenten
heeft het leven geen enkele waarde, vind ik. Het is immers niet de moeite om te leven, en toch leeft men.’
Neerslachtigheid noemt Cioran als een andere tragedie in zijn leven waaraan hij niet kon ontsnappen: ‘Je kunt niet zeggen: ik ontdoe me even van mijn neerslachtigheid. Men ontkomt niet aan zichzelf. Neerslachtigheid is een soort steriele angst die je verlamt. Angst zelf is een dynamisch iets, neerslachtigheid is verscheurend. Ik word melancholisch én door een buitengewoon mooi landschap én door een landschap van niks. Alles is aanleiding tot melancholie, het is het gevoel voor het vergankelijke dat aan alles verbonden is. Dat is geen gekte, dat is gewoon zo. Daarom geloof ik, in dat opzicht, aan voorbestemdheid. Men kan niet aan zijn lot ontsnappen, men is wat men is, daar valt niets tegen te doen. Dat heet lot, of noodlot. Dat komt van binnenuit, niet door oorzaken buiten je om. Ik heb mijn hele leven lang obsessies gehad. Een obsessie is in wezen een idee dat morbide geworden is, een idee dat ziek geworden is. De enige mogelijkheid om ervan af te komen, is dat het versterft. Men kan niet van obsessie willen veranderen of haar doen verdwijnen.’
U bent nooit naar een psychoanalyticus gegaan om van uw slapeloosheid af te komen?
‘Nee, wel naar een psychiater voor geneesmiddelen. Maar ik ben me altijd perfect bewust geweest van mijn geestestoestand, daar had ik geen uitleg van anderen voor nodig. Bovendien wilde ik niet van mezelf genezen worden, ik wilde blijven die ik was, mét mijn gebreken. Men moet je niet verlossen van je obsessie, die moet men je laten want anders verlies je je originaliteit, je natuurlijke aanleg, en je weet maar nooit waar dat toe leidt. Psychoanalyse is een complicatie-gevaar.’
We praten over de tijd in Parijs dat hij het idee had, jarenlang, dat hij de enige normale mens op aarde was en dat de wereld om hem heen gek was: ‘Als je het gevoel hebt volledig alleen te staan, geen uitzonderlijk gevoel overigens, dan geeft je dat een buitengewoon idee van superioriteit want de anderen zijn niks, zero. Dat houdt je op de been. Mij tenminste. Er zijn zoveel vormen van trots, maar deze is de meest extreme. Alle anderen waren gek, alles wat ze deden had geen enkele zin, was volstrekt nutteloos. Allen geloofden in wat ze deden, en ik geloof nooit in wat ik doe. Pas na jaren verdween dat gevoel.’ Illusies over de zin van het leven of de veranderbaarheid van de geschiedenis heeft Cioran zich nooit gemaakt en als begenadigd stilist weet hij die pessimistische opvatting zelfs een opgewekte strekking mee te geven. ‘Het leven zou alleen uit te hou-