Nobele wilde of slaaf van nature
De verborgen agenda van de westerse beschouwer
De indiaan in ons bewustzijn De ontmoeting van de Oude met de Nieuwe Wereld door Ton Lemaire Uitgever: Ambo, 320 p., f 49,50
Tessel Pollmann
Ergens ter wereld moet de perfect gelukkige mens leven. Er wordt naar hem uitgezien sinds de klassieken. Plato meende al dat er een rijk bestond zonder armoe, ongelijkheid en wetten. Thomas More schreef er Utopia over. Columbus beschreef de Indianen als onbedorven, gelukkig, naakt, zonder regering, zonder bezittingen. Zonder alles wat de Europeaan kenmerkt. Perfect zijn was: geen Europeaan zijn. De perfectie zien in het primitieve is vanouds een uitdrukking van kritiek op de eigen maatschappij. Als morgen uw buurvrouw terugkomt van een vakantie op Bali en verzucht dat de mensen daar straatarm en toch hartstikke gelukkig zijn, zal ze er aan toevoegen hoe dom en overgecompliceerd ons rijke Westen wel is. Daarna zal ze de wasmachine aanzetten om haar uitgebreide reisgarderobe te ontdoen van uitheemse smetten.
Wat voor de terugkerende reiziger uit Bali geldt, geldt ook voor de ontdekkingsreiziger, de filosoof en de antropoloog. En Balinees kan men vervangen door Indiaan. Het beeld van de idyllische Indiaan had een tegenkant: die van de Indiaan als de woesteling, de slechterik, de moreel niet aanspreekbare die met haastige spoed van een broek en het christendom voorzien moet worden, wil er nog iets van terecht komen.
De Nijmeegse antropoloog Ton Lemaire heeft in zijn indrukwekkende boek De Indiaan in ons bewustzijn zowel het hypernegatieve als het hyperpositieve (en de schakeringen ertussen) in het beeld van de Indiaan onderzocht. Hij laat zien hoe positieve en negatieve beelden elkaar afwisselen, hoe zij verband houden met de manier waarop mensen hun eigen maatschappij zien en hoe de illusie dat ergens toch de Gouden Tijd (een begrip uit de klassieken) is aangebroken, mensen tot in de twintigste eeuw tot vreemde vormen van bespiegeling voert. Hij laat ook zien hoe denkbeelden over de Indiaan veranderen onder druk van de politiek: Columbus vond al dat de Indianen gedwongen moesten worden voor de Spanjaarden te werken en al spoedig ontstaat er in Spanje de mening dat gedwongen arbeid heel goed is voor de Indiaan. Want arbeid zou ze aanzetten ‘hun ledigheid/luiheid te overwinnen, omdat dit een van hun grootste ondeugden was die hen in feite onbekwaam maakte tot het uitoefenen van hun vrijheid. Bovendien waren ze van nature onstabiel, zodat er in hun eigenbelang een zekere mate van slavernij nodig was.’ Wat de ene dag dus nog geprezen wordt als de vervulling van het utopisch ideaal (geen winstbejag, niet meer werken dan nodig is, het volgen van het eigen temperament zonder ingeperkt te worden door de dwang van boven), kan de volgende dag tégen de Indiaan gebruikt worden.
Toeristen in een Indianen-reservaat
henri-cartier-bresson/abc
En zo geschiedde het ook: de belangen van de kolonisatoren bepalen voor een flink deel hoe in wetenschap, reisverslag en letterkunde tegen de Indiaan wordt aangekeken. Maar, en dat is een van de vele verrassingen in het boek van Lemaire, vanzelfsprekend is het beeld van de Indiaan als slaaf van nature níét. Aan het Spaanse hof en onder theologen wordt in de zestiende eeuw wel degelijk een Derde-Werelddiscussie gevoerd waarin wij veel zogenaamde eigentijdse argumenten kunnen herkennen. Aan de ene kant is er de opvatting dat de Indiaan een beklagenswaardig produkt is van zijn miserabele omgeving, en dat de westerling hem dus moet opvoeden. Aan de andere kant is er de idee dat de Indiaan een man ‘in his own right’ is die zelf weet wat het beste voor hem is. Onze ontwikkelingshulp berust op een potpourri van beide denkbeelden, ons minderhedenbeleid binnen Nederland is doortrokken van beide denkbeelden in een verwarrende alternering, en het is verbluffend om te zien dat in 1512 in Spanje die verwarring al precies zo bestond. Zo preekt de dominicaner monnik Antonio de Montesinos in 1511 tegen de Spanjaarden: ‘Zegt, met welk recht en rechtvaardigheid houden jullie deze Indianen in dergelijke wrede en verschrikkelijke slavernij? Op grond van welk gezag hebben jullie oorlog tegen die mensen gevoerd. Zijn het geen mensen? Hebben ze geen redelijke zielen? Zijn jullie niet verplicht om ze lief te hebben zoals jezelf? Neemt voor zeker aan dat jullie in de toestand waarin je je bevindt niet eerder gered zult worden dan de Moren of Turken die het geloof van Jezus Christus missen en niet wensen.’ Het is een schokkende redevoering omdat Montesinos niet alleen de moraliteit van het Spaanse handelen bedenkelijk acht, maar vooral omdat hij de islam als evenwaardig aan hel christendom schetst. Vertaald naar onze tijd wil hij zeggen dat je als moslemmeisje in Teheran even gelukkig kunt worden als een
advocatein-spijkerbroek-in-Amsterdam - iets dat in wezen niemand van ons echt gelooft. Als het op zulke vergelijkingen aankomt, zijn wij volledig erfgenaam van de christelijke anti-islamitische traditie die uit de middeleeuwen stamt.