Hysterisch patriottisme
De slag bij Pollocks crossing door J.L. Carr Vertaling: Marijke Emeis Uitgever: Veen, 140 p., f 22,50
Eric Gobbers
Bij uitgeverij Veen moet men een pittige redacteur Angelsaksische letteren hebben zitten, die uit het overweldigende aanbod regelmatig een juweeltje weet te pikken. Na Keneally's A Family Madness (De Vloek), verschijnt nu een tweede vertaling van een roman van de weinig bekende Britse auteur J.L. Carr. Het gaat om een vrij compact werkje, waarin op meesterlijke wijze een variant op het ‘little big man’-thema wordt gecomponeerd. In 1929 verlaat onderwijzer George Girdner Groot-Brittannië om een jaar lang in Amerika te werken. Zijn bestemming is Palisades, Zuid-Dakota, een in de woestenij gelegen stadje waar weinig te beleven valt. Het boek bestaat uit de aan een naamloze vrouw vertelde herinneringen van de stokoude George. Al vanaf het begin blijkt dat wat George de slag van Pollocks Crossing noemt, voor hem een traumatische ervaring is geweest, die hij de rest van zijn leven heeft meegedragen.
Het hele jaar dat hij in Palisades doorbrengt, blijft Girdner een buitenstaander en de hele dramatische kern waar het boek om draait wordt nu net gevormd door Georges blindheid en onmacht om gebeurtenissen en uitspraken met elkaar in verband te brengen, die uiteindelijk tot de dramatische apotheose bij Pollocks Crossing zullen leiden.
In eerste instantie lijkt Carrs werk een wat anekdotische beschrijving van een gemeenschap, die tussen het wilde Westen en een primair soort van kapitalisme balanceert, waarvan vooral de komische aspecten worden benadrukt via de observaties van de ietwat verbouwereerde Brit met zijn sentimentele en mythologische visie op ‘Amerika’. (Hij schrijft een boek met de titel ‘Korte levensbeschrijving van de pioniers’). Maar langzamerhand wordt duidelijk dat die mythe niet helemaal de harde realiteit dekt. De pathologische politieman, de menselijke bankier die verzot is op Engelse literatuur (en uit die literatuur op zijn beurt een mythologisch Engeland opbouwt), de boeren die wegens geldproblemen van hun land verdreven worden, het zijn de elementen die door George Girdner niet genoeg au sérieux worden genomen en die hij verzuimt in verband te brengen met het hysterische patriottisme dat hij nochtans aan den lijve ondervindt in zijn baan als leraar (het legendarische gevecht bij Little Big Horn mag hij bijvoorbeeld geen slachting noemen, het is een veldslag geweest). Carr wil er duidelijk op wijzen dat het sublimeren van de realiteit in een gesentimentaliseerde en gladgestreken geschiedenis tot monsterachtige excessen kan leiden, waarbij het individu ten onder gaat. De analyse van een aantal mechanismen die een democratisch systeem van binnenuit saboteren en die door dat systeem zelf worden genegeerd, is ook op onze huidige situatie van toepassing en het zou van kortzichtigheid getuigen indien, zoals steeds opnieuw gebeurt, de beschuldigende vinger steeds naar de USA, wordt gericht.
J.L. Carr heeft zijn verhaal in dat land gesitueerd, omdat de contradicties van het vrije Westen daar veel dichter aan de oppervlakte liggen en ze dus in zekere zin minder gevaarlijk zijn dan in de Oude Wereld.
■