Een frontale botsing met het nucleaire tijdperk
Ratelslangproza in Einstein's Monsters van Martin Amis
Einstein's Monsters door Martin Amis Uitgever: Jonathan Cape, 127 p., f25,35
Anthony Paul
Lezers van de romans van Martin Amis, in het bijzonder van Money (in het Nederlands verschenen als Geld bij uitgever Contact), weten dat hij een briljant en dikwijls verrassend stilistisch virtuoos is. Einstein's Monsters, zijn nieuwe verhalenbundel, zit barstensvol verbale energie zoals je die van hem verwacht: letterlijk - in deze vijf verhalen zijn er plaatsen waar de structuur van zijn verhaal gevaar lijkt te lopen uiteen te vallen door de onstuitbare vitaliteit van zijn taal.
Amis vertelt ons terloops in het voorwoord dat Einstein's Monsters verwijst naar kernwapens, maar ook naar onszelf. Wij zijn Einsteins monsters, niet helemaal menselijk, momenteel. Dat is een keurige samenvatting van het thema van dit boek, dat kernwapens een ondragelijk kwaad zijn, niet alleen om wat ze ons aan kunnen doen, maar om wat ze ons nu al aandoen gewoon door hun aanwezigheid.
De verhalen worden voorafgegaan door een polemische inleiding getiteld ‘Thinkability’, waarin de bezorgdheid die ten grondslag ligt aan de verhalen expliciet gemaakt wordt; daardoor wordt duidelijk hoe moeilijk het is om te schrijven over het thema dat hij gekozen heeft, of dat hem gekozen heeft. De hartstochtelijke retoriek van ‘Thinkability’ is effectief, in het bijzonder op zins- of zinsdeelniveau: ‘Het is duidelijk dat kernwapens het ergste zijn dat de planeet is overkomen, bovendien zijn ze goedkoop en worden in massa geproduceerd.’ ‘De A-bom is een Z-bom.’ ‘Er bestaat maar één verdediging tegen een kemaanval, en dat is een cyaankalipil.’ Hij beweert dat ze ons allemaal op een ondefinieerbare wijze beschadigd hebben: ‘Ik geloof dat veel van de deformaties en perversies van de moderne tijd verband houden met’ de manier waarop kernwapens ons morele keuzes uit handen nemen: hun ‘hyperinflatie van de dood heeft al het leven afgeprijsd’. ‘Iedere tijd is anders, maar onze tijd is anders. Een nieuwe ondergang, een oneindige ondergang, gaat schuil achter de gebruikelijke - ja zelfs, de traditionele - angstige voorbodes van verval... er lijkt iets met de tijd misgegaan te zijn... Het heden voelt smaller, het heden voelt begrensd, tegenstrijdig, terwijl de planeet van dag tot dag leeft.’
Zoals hij zegt, levert het schrijven over kernwapens vreemde problemen op. Als mensen over het eventuele gebruik ervan spreken, lijkt de taal zelf haar medewerking te weigeren, en wordt onmenselijk of infantiel in de monden van hen die ontmenselijkt zijn door het ondenkbare te denken. Hij vraagt zich af waarom serieuze schrijvers, in tegenstelling tot schrijvers van politieke thrillers en science fiction niet veel te melden gehad hebben over kernwapens; maar, een paar bladzijden verder, geeft hij toe dat het onderwerp zich verzet tegen een frontale benadering. Daar gaat het om: serieuze schrijvers hebben het onderwerp wel aangepakt, maar niet frontaal. Als een kunstenaar het einde van de wereld onder ogen wil zien schrijft hij King Lear, of een paar treden lager op de literaire ladder, Crow (door Ted Hughes).
Het essay van Amis is een welsprekende uiting van angst en verwarring, dat behalve het voorde hand liggende antwoord van universele ontwapening geen oplossing biedt. ‘Kernwapens kunnen niet onontdekt worden’, is het goedkope argument van Thatcher, een door gehypnotiseerde hazen gekozen opperhoofd. Zeker. ‘Kogels kunnen niet teruggeroepen worden. Ze kunnen niet onontdekt worden. Maar ze kunnen uit een geweer gehaald worden.’ Op dit moment zijn er aanwijzingen dat deze waarheid misschien eindelijk is doorgedrongen tot het brein van de leiders van de wereld: laten we bidden dat deze nog verdere voortgang boekt.