Vrij Nederland. Boekenbijlage 1987
(1987)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
Niemand Anderes door Botho Strauss Uitgever: Hanser Verlag, 220 p. Importeur: Nilsson & Lamm, f 41,70Gerda MeijerinkIs Botho Strauss op zijn schreden teruggekeerd? Zijn nieuwe prozaboek Niemand anderes vertoont wat vorm en inhoud betreft grote gelijkenis met Paren, Passanten, zijn succes uit 1981, en schijnt zijn raadselachtige roman Der junge Mann (1984) en ook het visionaire poëem ‘Diese erinnerung an einen, der nur einen Tag zu Gast war’ te negeren. Botho Strauss een flaneur die niet kan ophouden te flaneren, een voyeur die verslaafd is aan zijn peepinghole? Je kunt je als lezer alleen maar gelukkig prijzen met deze terugval op de oude uitgangspunten, want wat Strauss in Niemand anderes opdist is misschien wel mosterd na de Paren, Passanten-maaltijd, maar het is in ieder geval een hemelse mosterd. Die kun je ook sec genieten. Botho Strauss en Peter Handke zijn de twee meest omstreden Duitstalige auteurs van het ogenblik. Ze stichten zoveel verwarring dat literaire redacties er regelmatig voor kiezen meteen maar twee critici aan het werk te zetten als er weer iets nieuws verschijnt, één pro en één contra de auteur. Met de aldus voorgebakken peren kan de lezer dan zijn leesmenu samenstellen. Tégen Handke en Strauss zijn betekent doorgaans hen van neoconservatisme beschuldigen, hun een gebrek aan dialectiek voor de voeten werpen, hen van anti-verlichtingsrenegatendom of (vooral Handke) van gevaarlijke neomystiek betichten. Pro zijn betekent bewondering hebben voor hun schrijftrant, hun anachronistische opvatting van het schrijverschap, hun poging een uitweg te vinden uit de postmoderne skepsis en amoraliteit. Maar terwijl Handke zich loopt te vermeien in een solipsistisch far niente (Der Nachmittag eines Schriftstellers) en voor zijn gemoedsrust een krediet opgenomen lijkt te hebben op toekomstige betere tijden, is Botho Strauss degene die zich nog niet geheel en al terug kan trekken uit de wereld, hij is het type van de ‘struiner en piekeraar’. Kijkend, luisterend, lezend vangt hij flarden op van wat er gaande is tussen de mensen, in de wereld. Hij heeft niet de illusie dat al die flarden samen nog tot één geheel gereconstrueerd zouden kunnen worden, dat er achter de verwarrende veelheid van verschijningen nog een wereldbeeld verscholen kan zitten. De oriëntatiepunten van weleer, de illusies van de religie en de ideologie, zijn voorgoed verloren gegaan, het heeft geen zin meer die te bestrijden. Maar waarom dan schrijven? Of: lezen? In een gesprek met Volker Hage dat in Die Zeit van 16 januari stond, beweert Botho Strauss dat hij in feite nog nooit een autobiografische zin op papier heeft gezet. Schrijven doet hij om dat wat al geschreven is voort te zetten. In de traditie van de literatuur, in de taal, zegt hij, ligt zijn enige Heimat. In de inleiding van Der junge Mann had hij het over het schild van de poëzie waarmee de verteller de tijdpijl wil trotseren. Sinds de moderne fysica duidelijk heeft gemaakt dat er geen stilstand en symmetrie kan bestaan, sinds er geen algemene geldigheid meer mogelijk is en alles relatief is geworden, is het de verteller die tot taak heeft het spel met de verloren en weer terugkerende tijd te spelen, en die ook ‘de kostbare kristallen van de stilstand niet in de as werpt’. Op het principe van het spel met de tijd is Der junge Mann gebouwd, een boek waarvan Botho Strauss hoopt dat natuurwetenschappers het zullen lezen om zo een synthese tussen esthetiek en wetenschap mogelijk te maken. Het model waarop Strauss' poëtica berust is dat van de mengvorm van beeld en reflectie. | |
Geëngageerde anachronistenDe tijd, het beeld, de reflectie. Niemand anderes is niet een synthese van deze elementen zoals Der junge Mann poogde te zijn, in Niemand anderes zijn ze nevenschikkend geordend volgens het procédé van Paren, passanten. De verteller naast de aforisticus, de denker naast de dromer, de lezer naast de schrijver, de scepticus naast de ethicus. Bouvard naast Pécuchet. Dit tweetal is een van de vele paren die in het boek voorkomen. Het ideale praat- en denkpaar in dit geval en de schrijver zou ze wel allebei willen zijn, twee ‘geëngageerde anachronisten’, die in hun belustheid naar kennis een obscene verschijning vormen in de wereld van geïnformeerde mensen die van niets weten. (‘Informatie, de roestlaag op de geest’). Maar helaas, de schrijver is alleen, hij is ‘Derohne-den’, gedoemd eenzaam zijn gedachten te spinnen en gevaar lopend evenals de anderen aan de duivel van de desinteresse ten offer te vallen. Dan doemt een ander paar op, het nieuwe, nog nooit vertoonde: het gekloonde paar. Jij zelf nog een keer dertig jaar later, het ‘Ich und Wieder Ich’-paar. Tussen de onmogelijkheid van het ene paar en de verschrikking van het andere lijkt geen tussenweg te bestaan, er is niemand anders, verlossing biedt alleen de kunst, de muziek, Mozart. Af en toe kom je dit soort opgewekte tonen tegen in dit boek. Als het gepraat even verstomt, is er het roepen van de natuur, is er een luisterend oor, is er een brokstuk schoonheid gered uit de ruïne van onze tijd. Niet ‘de domme intelligentie’ heeft het laatste woord, ‘het laatste woord heeft de dichter’, proclameert de schrijver; de tijd zal het uitwijzen. Met grote speurzin vindt Botho Strauss de holen en krochten waarin voor het bewustzijn nog plaats is. Standhouden, is zijn sleutelwoord. De noodzaak van het standhouden demonstreert hij aan het verval. Als vanouds heeft vooral het verval van het liefdespaar zijn belangstelling. In ‘Ihr Brief zur Hochzeit’ wordt in een paar bladzijden de Grösse und Elend van de liefde vastgelegd. De aan de kant geschoven vrouw laat niet los, haar geliefde, die nu een meisje trouwt, kan niet eenzijdig de verbintenis opzeggen: ‘Uiteindelijk zal blijken dat alleen wij bestaan hebben’. Of: ‘Frau auf der Bettkante’. De man is weg, in de hotelkamer overweegt de vrouw wat haar te doen staat. Uitgaan, vergeten, vasthouden, standhouden. In ‘Monotropie’ het tegenovergestelde: de verlokkingen van de onbekende vrouw, die een vreemde moet blijven om haar aantrekkingskracht niet te verliezen. Zodra er woorden vallen, zodra haar geschiedenis uit haar slaap wordt gewekt, valt het paar. ‘Degeen die zich achter je rug een seconde naar je omdraait, die was het. Niet degeen die breeduit tegenover je gaat zitten. Alleen in de seconde van de misgelopen ontmoeting verschijnt de enige ware.’ Alle paar-varianten passeren de revue, de echt-paren, de paar-paren, de nonparen. In het laatste hoofdstuk, je kunt het bijna niet geloven, lijkt het over een gelukkig paar te gaan dat de wintermaanden aan de Engelse Kanaalkust doorbrengt. ‘Het is ondenkbaar waarom deze vrouw, die naast mijn hand begint, werkelijk bestaat. Aanwezig. Tastbaar.’ Maar toch ook daar een zinnetje: ‘Zeit der Entzweiung’, niet uitgewerkt maar veel betekenend. Ook andere paren treden op. Het vriendenpaar, schilders beiden, aangetrokken en afgestoten door hun gemeenschappelijke en toch zo verschillende kunst. Of het tijdelijke paar dat de fotografe vormt met haar model dat zich niet laat vangen in het statische beeld van de foto. Dit verhaal vertegenwoordigt het duidelijkst het parabel-karakter van Strauss' portretten en schetsen, de parabel als eenheid van beeld en reflectie, een didactische vorm. Het is te hopen dat Botho Strauss zijn rol als anachronistische tijdgenoot zal blijven spelen. Een intelligent en zeer persoonlijk boek als Niemand anderes is in deze richtingloze tijd een onmisbaar vademecum. ■ |
|