Fundamentalistisch
Als Keillor een exemplaar van de Nederlandse uitgave overhandigd wordt, neemt hij dat niet alleen oprecht verrast aan maar haalt hij tevens de vertalingen in het Fins en Hebreeuws te voorschijn. Is hij verrast door het succes van het boek?
‘Ik ben zeer verrast. Voor mij was wat ik te vertellen had maar een verhaaltje. Een verhaal over een heel klein hoekje van de wereld. En ik had geen idee dat zo veel mensen geïnteresseerd zouden zijn in dat plaatsje en mijn familieleden en mijn jeugd. Dus als ik exemplaren van het boek zie uit Israël, uit Nederland, uit Finland en andere landen, dan ben ik echt verbaasd, ja.’
Bewijst die belangstelling uit andere landen niet dat het een grotere, een algemenere waarde heeft?
Dat hoopt de schrijver van het boek zeker, maar het feit dat het daar uitgegeven wordt, betekent alleen maar dat een uitgever in Nederland gelooft dat dit boek een Nederlandse lezer iets te bieden heeft. Of dat ook zo is zullen we nooit weten. Dat zullen de lezers voor zichzelf uitmaken.
Is de passage over de ‘95 Stellingen’ de kern van het boek en beschrijft de rest van het boek de sfeer van het leven dat in die stellingen expliciet verwoord wordt?
‘Dat denk ik niet. De “95 Stellingen” zijn in het boek de aanklacht van een jonge man die opgegroeid is in Lake Wobegon, Minnesota, zijn aanklacht tegen zijn ouders en zijn dorp, zoals Maarten Luthers aanklacht tegen de katholieke kerk. Het manifest dat hij aan de deur van de “Lutheran Church” bevestigt - of probeert te bevestigen - is een interessant deel van het boek. Maar ik denk dat de boodschap van het boek niet die opstandige houding is die hij inneemt. Het gaat om het gevoel van onschuld en het verloren paradijs, een gevoel dat nog bestaat in die streek en in zo'n dorp. Dat lijkt mij een zeer Amerikaans gevoel; ik heb geen idee hoe zich dat laat vertalen.
Ik ben ook opgegroeid in een calvinistisch gezin, fundamentalistisch, zoals dat in Amerika heet. Maar de instelling die mij als kind bijgebracht is, is nog steeds mijn instelling. Die heb ik niet opgegeven. Mijn ouders waren isolationisten, ze geloofden in een leven afgezonderd van de rest van de wereld, zoals veel religieuze minderheden. En dat gevoel deel ik niet. Ik heb een nieuwsgierigheid naar de wereld waardoor ik er zo veel van wil ontdekken als maar kan. Maar ik vind het niet moeilijk midden in het leven te staan en toch de instelling die mij bijgebracht is te handhaven: het idee van een kosmos, een universum dat is geschapen en waarover wordt gewaakt door een godheid die van ons houdt. Dat is voor mij de basis van het leven.’
Het boek is vooral een vertelling, het is de neerslag van orale literatuur zoals die nog maar weinig voorkomt.
‘Toen ik opgroeide had ik een paar familieleden die voortreffelijke vertellers waren. Mijn oom Lew Powell, die eigenlijk mijn oudoom was, was al een oude man toen ik nog een kind was. Hij is 93 geworden. En volgens mij was hij al over de 80 toen hij pas echt zijn vertelkunst ontwikkelde. Ik denk dat je lang moet leven om dat te leren, en ik geloof niet dat ik het zo goed kan als hij het deed.
Hij had maar een paar verhalen. Het waren waar gebeurde verhalen, althans de feiten klopten, maar hij verschoof steeds de nadruk bij elke versie. Hij vertelde deze verhalen steeds weer en sommige moet ik wel 10 of 12 keer gehoord hebben. En volgens mij ben je een knap verteller als je iets al 10 keer verteld hebt en je kunt je publiek dan nog een keer boeien, en nog een keer. Dat lijkt mij de ware test. Ik zou die test niet kunnen doorstaan, ik vertel in mijn show elke week een ander verhaal. Ik doe dus eigenlijk iets heel anders dan mijn oom Lew. Die zat, toen ik een jongetje was, aan tafel, na het avondeten, 's winters, als het vroeg donker werd.
Dan zaten we uren aan die tafel en ik kan me zijn stem nog heel goed herinneren en hoe betoverend me dat toen leek. We zaten heel lang op houten stoelen en merkten pas als we opstonden hoe stijf we waren en hoe ongemakkelijk het was. Voor mij had hij echt een magische kracht.’