Gedicht
Maraboes
Als een weerhaan staat hij op de tocht
de trompetboom blaast bloesem en schaduw
een zegen voor de vogel aan de rand van het water
de naakte kop steekt uit haar bont
de krop uit het dons van de vogelborst
haar dorstige snavel kleppert een slok.
Hij schudt zijn kraag, vouwt vaardig
het pak op de wit donzen broek
stapt gewichtig nader, ze pikken wat in de grond
draaien rond, klepperen water
waarna hij weer gaat, verderop.
Peinzend schikt zij haar onderdons,
dan vouwen de poten haar ernstig op.
Uit de bloemlezing De Nieuwe Wilden in de Poëzie, samengesteld door Elly de Waard. Uitgever: Sara, 128 p., f 24,50.