Vroege versie
‘Jongens waren we - maar aardige jongens. Al zeg ik 't zelf. We zijn nu veel wijzer, stakkerig wijs zijn we, behalve Bavink, die mal geworden is.’ Waarom zijn deze beginregels van het verhaal Titaantjes van Nescio zo meesterlijk? Dat is moeilijk te zeggen. Er is een verteller, die terugkijkt op het verleden van een groep jongens, waarvan hij zelf ook deel uitmaakte. Is het de beknoptheid van de eerste twee zinnen? Wat is het geheim? Zijn het de tegenstellingen in de zinnen: jongens tegenover aardige jongens, wijs zijn tegenover de malle Bavink? Er wordt een spanning geschapen in drie regels en we worden ingelicht over de persoon van de verteller, die weliswaar ironisch terugkijkt op vroeger maar niet zonder sympathie en niet zonder kritiek op de latere ontwikkeling.
Vergelijk dat met de wijze waarop Nescio in een vroegere versie van Titaantjes begint. ‘Het was een wonderlijke tijd. En het was een wonderlijk gezelschap dat dat jaar bijna avond aan avond op de zolder van Kees Ploeger bij elkaar kwam.’ Verdwenen is de verteller, verdwenen het contrast heden-verleden, verdwenen de spanning. Zeker ook geen slecht begin, maar wat bedaard. Het woord ‘gezelschap’ is zonder meer slap, te weinig concreet.
Lieneke Frerichs heeft in een klein, handzaam boekje de vroege versie van Titaantjes in zijn geheel uitgegeven (Nijgh en Van Ditmar, f 18,50). Het stelt de Nescioliefhebber in staat om na te gaan hoe Nescio, een van de grootste stilisten van de Nederlandse literatuur, tot de definitieve versie is gekomen van een van zijn beste verhalen. Bovendien is de versie heel interessant, omdat deze een paar mooie passages bevat die in het latere werk niet meer voorkomen.
Nescio heeft tegen Nol Gregoor op oude leeftijd verklaard dat hij het begin van de vroege versie ‘te naturalistisch verteld achtte’. Nescio zal daarmee bedoeld hebben dat er te weinig sprake was van wat zo karakteristiek is voor zijn oeuvre: die afstand van de verteller tot de verhaalwerkelijkheid, dat wil zeggen de hoogte waarmee deze neerkijkt op zijn personages. Er is te weinig die geraffineerde afwisseling van concreetheid en abstractie in de presentatie van de gebeurtenissen.
Met deskundig commentaar en enige aantekeningen heeft Lieneke Frerichs deze nooit eerder gepubliceerde versie verzorgd, die in de boekenkast van geen enkele Nescioliefhebber mag ontbreken.
JF