Tijdschrift
Het is treurig, vindt de redactie van het vrolijk roze/wit gestreepte zomernummer van Lust & gratie, dat de organisatoren van de Utrechtse Nacht van de Poëzie het niet nodig vonden om meer dan vier vrouwen uit te nodigen. Tijdens het optreden van Elly de Waard in die Nacht werd dat ook al luidkeels uit de zaal geroepen. Ook op het VPRO-voordrachtskunstfestival waren de vrouwen met twee van de éénentwintig optredenden veruit in de minderheid. Maar als die redactie nou eens naar de boekhandel loopt en voor de poëziekast gaat staan, zal ze zien dat daar de verhouding wel wat rooskleuriger is, maar dat de dichteressen het toch in aantal af moeten leggen tegen de dichters. Ik denk ook dat een criterium voor de uitnodigingen voor zo'n Poëzienacht zou kunnen zijn dat je echt gedebuteerd hebt. Niet alleen een gedicht in een tijdschrift gepubliceerd, maar echt een bundel op de markt gebracht. De dichteres Chawwa Wijnberg, die door Lust & gratie tegen het negeren van de vrouwelijke bijdragen aan deze festivals in het geweer gebracht wordt, is zo iemand die alleen nog maar gebloemleesd is door Elly de Waard met ander Nieuw Wild vrouwelijk talent in twee verzamelbundels. Wijnbergs gedichten - er staan er tien in Lust & gratie - lees ik trouwens veel liever dan die van Elly de Waard. Ze hadden ook wel aangenamer geklonken dan De Waards voordracht, denk ik. Misschien is zij te horen op een volgende Poëzienacht. Een aantal zeer leesbare, maar al wat oudere bijdragen (uit 1978 en 1971) domineren dit zomernummer. De Franse schrijfster Leïla Sebbar legt in haar stuk ‘Als ik de taal van mijn moeder spreek’ het emotionele dilemma van haar identiteit uit. Sebbar is geboren en opgegroeid in Algerije met een Franssprekende Algerijnse vader en een Franse moeder. De taal van haar geboorteland leerde ze nooit beheersen. Haar Franse opvoeding verhinderde niet
dat ze altijd wordt aangesproken op haar Arabische achternaam en haar mooie kroeshaar verloochent haar achtergrond niet. Op achttienjarige leeftijd vertrok ze naar Frankrijk om te studeren en ze woont daar nu nog steeds. Altijd dezelfde vragen achtervolgen haar: draagt je moeder een sluier, is je broer besneden, eet je vader varkensvlees et cetera. Is zij in te delen bij de gekoloniseerden of bij de machthebbers? Een Marokkaanse student in Lyon verweet haar eens dat ze Arabische mensen in haar boeken beschrijft, terwijl ze niet eens hun taal spreekt. Sebbar beschouwt zichzelf als een ‘bon nègre’, die geleerd heeft de taal van de meester te spreken. De hoofdpersonen in haar boeken zijn allemaal dergelijke ‘culturele kruisingen’ als zijzelf. Drie van haar romans zijn in het Nederlands vertaald. Een nog veel minder recente bijdrage in Lust & gratie is het verhaal ‘Olijfje’ van Helga Ruebsamen uit de in 1971 verschenen verhalenbundel De ondergang van Makarov. De redactie verantwoordt deze keuze met de mededeling dat dit boek alleen nog in antiquariaten te verkrijgen is. Dit najaar zal trouwens een nieuwe verhalenbundel van Ruebsamen verschijnen. ‘Olijfje’ is het verhaal van het bohémienleven van twee mms-meisjes, de één reuze knap, de ander niet erg aantrekkelijk, althans dat vindt ze zelf. Ze trekken samen op, zwervend van kroeg tot kroeg en van huurkamer tot huurkamer in het Den Haag van meer dan twintig jaar geleden. Soms heeft het verhaal iets echt meisjesboekachtigs, maar door de verrassende wending die Ruebsamen er aan geeft stijgt het toch boven dat niveau uit.
EVA COSSEE