Valse superioriteit
Uw hoofdpersonen zijn niet in staat zich staande te houden in de vreemde culturen waarin ze hun heil zoeken. Ze zijn te westers, te stijf in hun geest. Wilt u daarmee zeggen dat westerlingen in vreemde culturen nooit zullen vinden wat ze er zoeken, omdat ze nu eenmaal te verschillend zijn?
‘Natuurlijk is het mogelijk, maar voor de meesten waarschijnlijk niet. Vooral waar het gaat om mensen die niet weten wat ze werkelijk zoeken en niet weten wat die andere cultuur behelst. Ze lijken zich altijd voor te stellen dat zij uit een hoger ontwikkelde cultuur komen en ze kijken neer op wat ze zien als een onderontwikkelde cultuur. En dat is natuurlijk waanzin. Dus worden ze gestraft voor hun valse superioriteitsgevoel. Maar misschien is het ook maar beter dat ze er niet vinden wat ze zoeken. Ik bedoel: het zoeken is meer waard dan het vinden.’
Uw hoofdpersonen falen als het er om gaat hun leven betekenis te geven. Bent u daar zelf, in uw eigen leven, in geslaagd?
‘Als ik daar in geslaagd ben zou ik je niet kunnen zeggen wat die betekenis dan is. Het is duidelijk dat het bestaan geen enkele zin heeft, behalve de zin die ieder individu er aan geeft. En dat kan van dag tot dag veranderen, (lachend) Het hangt van je spijsvertering af.’
Maar na zesenzeventig jaar, terugkijkend op uw leven, kunt u hier toch langzamerhand wel iets meer over zeggen. U heeft veel gecomponeerd en geschreven. Waren dat de dingen die u gaande hielden in het leven?
‘Wel, zonder dat zou ik geen reden hebben gehad om te bestaan, natuurlijk... Zonder mijn werk, zelfs mét mijn werk, heb ik altijd een ongeregeld en avontuurlijk leven geleid. Van het een in het ander. Zonder een duidelijke reden om van het een naar het andere te gaan. Alleen de impuls van het moment. Dat is vaak gebeurd. Eenvoudigweg beslissen: nu, vandaag, neem ik een trein ergens heen en als ik daar ben ga ik weer ergens anders heen. Als je dat zou proberen te analyseren, dan veronderstel ik dat je op een ontsnappingsmechanisme uitkomt. Paul Moran zei al: “On se sent mieux en voyage” en zo is het ook. Tot de trein stopt, of de boot stopt, of het vliegtuig stopt en je je níét meer zo goed voelt,’ zegt hij lachend. ‘Het zijn de beweging en het gevoel onderweg te zijn die maken dat je je goed voelt.’
Sinds hij in 1947 naar Marokko kwam is Bowles veel blijven reizen. Menig verhaal of romanhoofdstuk ontstond onderweg tijdens de bootreizen die hem naar Azië, Midden-Amerika en (veelal vanwege muzikale verplichtingen) de Verenigde Staten voerden. ‘Reizen per schip is heel geschikt voor het schrijven,’ zegt hij. ‘Het heeft te maken met regime, routine, regelmaat. De maaltijden worden altijd gereserveerd op dezelfde tijden. Je weet precies hoe de dag is verdeeld. Daar komt nog bij: de beweging van het schip, het zicht op de zee. Ik houd van schepen, maar ze zijn er niet meer.’ Het is een van de redenen waarom hij al jaren niet meer reist. Vliegtuigen zijn hem een gruwel. ‘Ze dragen - wat mij betreft - nergens toe bij, behalve aan nervositeit. En ondertussen verkeer je in de wetenschap dat je de pure hel van het vliegveld nog tegoed hebt. Als je geland bent is de foltering nog niet voorbij. Je zit er midden in. Mensen verdringen zich. Er zijn geen kruiers om je bagage te dragen. Dat is geen manier van reizen. Dan blijf ik liever waar ik ben.’
Ondertussen zit Bowles niet stil. Momenteel heeft hij zijn handen vol aan het corrigeren van de Franse en Spaanse vertalingen van zijn werk. ‘Het is ontmoedigend, zo slecht als dat gedaan wordt.’ Daarnaast houdt hij zich bezig met het vertalen van anderen. ‘Daar ben ik weer mee begonnen toen Mrs. Bowles ziek werd (Jane Bowles werd in 1957 getroffen door een beroerte; ze overleed in 1973 - AL). In de periodes dat ik haar moest verzorgen was het vaak te onrustig om zelf te schrijven. Vertalen was er beter mee te combineren.’ Zo kwam Bowles in de jaren zestig in contact met Marokkaanse verhalenvertellers, onder wie zijn huisvriend Mohammed Mrabet, en wierp zich op als vertaler en bezorger van hun verhalen. ‘De Marokkanen doen hun vertellingen in eenvoudige zinnen zonder opsmuk. Dat is, denk ik, wel van invloed geweest op de manier waarop ik sindsdien verhalen heb geschreven. Kortere zinnen, bondiger geformuleerd. De enige roman die ik sindsdien heb geschreven, Up above the World (1966), beschouw ik, misschien mede daardoor, als mijn best geschreven roman.’
Zijn eigen schrijven staat de laatste jaren op een laag pitje. Twee, drie verhalen per jaar. Die spanning, die zich alleen door het schrijven kan ontladen, die voelt hij niet meer zo. En het heeft zeker ook te maken met een gevoel van ‘ik heb gezegd wat ik te zeggen had’, beaamt hij. ‘Anders zou ik wel onderwerpen vinden om over te schrijven. Maar er dient zich niets aan waar ik wat over te zeggen heb. Máár: je hoort mij niet zeggen dat ik nooit meer een roman zal schrijven. Je weet dat nooit voordat je er aan begint.’
Het loopt tegen het eind van de middag. Het uur van de zoete inval. Net als de eerste dag, toen ik kwam kennismaken, begint de flat weer vol te lopen met gasten: Mohammed Mrabet met enkele Marokkaanse vrienden, een jonge Spaanse schrijver wiens werk door Bowles is vertaald, Coen Pranger, zijn Nederlandse uitgever van het eerste uur. De geanimeerde drukte die ontstaat is een aanslag op de intimiteit en de concentratie van ons gesprek. Ik stel Bowles voor het hierbij te laten, ‘we kunnen tenslotte wel tot in de eeuwigheid doorgaan.’
‘Oh, My God’, lacht hij, ‘an interview that goes on forever, that would be my idea of sheer hell!’
■