Met geloof valt te spotten
De recalcitrantie van Karel van het Reve
De ongelooflijke slechtheid van het opperwezen door Karel van het Reve Uitgever: G.A. van Oorschot, 264 p., f 32,50
G. van Benthem van den Bergh
Twee jaar geleden schreef Karel van het Reve in NRC Handelsblad een raillerend stuk over het christelijk geloof. De combinatie van een onweerlegbaar argument met een volstrekt gebrek aan eerbied (Jezus vindt hij een ‘onuitstaanbare figuur’), kwam hem op meer dan vijftig brieven te staan, meer dan hij ooit eerder had gekregen. In een ervan stond een mooi voorbeeld van zijn argument: ‘God (is) zo goed, dat Hij de doodstraf voor Van het Reve nog even uitstelt om hem de gelegenheid te geven zich te bekeren.’
Als God almachtig is (‘er valt immers geen musje ter aarde of het is zijn uitdrukkelijke wil’), dan is hij niet alleen verantwoordelijk voor het goede dat mensen overkomt, maar ook voor alle gruwelen. Is het niet schurkachtig om mensen te laten bidden en het daar dan (misschien) van te laten afhangen of iemand door een oogoperatie zal genezen of blind worden? Als een mens zijn macht zo zou gebruiken vinden we hem toch een schurk? Van het Reve geeft als volgend voorbeeld dat koningin Wilhelmina in haar memoires God prijst omdat prins Bernhard te ziek was om met een vliegtuig mee te gaan dat te pletter viel. God had haar schoonzoon in leven gelaten, omdat Nederland hem nodig had om de nazi's te verslaan. Maar, vraagt Van het Reve, was het dan niet ‘veel eenvoudiger en vooral veel aardiger geweest om dat vliegtuig gewoon in de lucht te houden? En: als die God zo tegen de nazi's was, waarom heeft hij ze ons dan gezonden? Waarom die hele oorlog niet afgeblazen?’
De ongelooflijke slechtheid van het opperwezen - titel van het oorspronkelijke krantestuk en van de nieuwe bundel proza van Van het Reve - blijkt dus uit het misbruik dat deze van zijn almacht maakt: ‘Onder de mensen vindt de God van joden en christenen alleen zijn evenknie in figuren van het soort Idi Amin: hij wil voortdurend opgehemeld worden, en hij haalt voortdurend schurkenstreken uit.’
Van het Reve heeft aan het oorspronkelijke stuk een interessante bespreking van de tegenargumenten van de briefschrijvers - toegevoegd. Geen van hen wist zijn argument - dat niet nieuw is, Van het Reve noemt zelf Heine en Multatuli als voorgangers - te weerleggen. Een theoloog probeerde het met: ‘Geloven ligt op een ander vlak dan redeneren. Verstandsaanbidders en logicafanaten zullen kinderlijker en dichterlijker moeten worden.’
Toch bestaat er een heel oud tegenargument. Het verbaast me dat geen van de briefschrijvers dat heeft gebruikt om het opperwezen vrij te pleiten of althans te verontschuldigen: de duivel, zijn eeuwige tegenstrever. Al is de duivel bij nieuwe christenen uit de mode, de paus heeft gisteren nog - ik schrijf dit op maandag - zijn kudde gewezen op de gevaarlijke en ondermijnende invloed van de duivel en de noodzaak zich daartegen te weer te stellen. De NOS vond deze uitspraken belangrijk genoeg om ze in het televisienieuws een plaats te geven.
Het gaat natuurlijk niet aan de duivel machtiger te laten zijn dan God. Schrijft men hem met een kleine d of met een grote D?) Maar als God de baas is, is hij dan niet verantwoordelijk voor de wandaden van de duivel? Ieder monothëistisch geloof heeft een duivel nodig, maar weet eigenlijk geen weg met hem. Men kan moeilijk in de duivel geloven zonder hem zelfstandige macht toe te kennen - en dan vervalt men al gauw in de manicheïsche ketterij: de wereld zien als het strijdtoneel van de machten van het goede en de machten van het kwade. Al wordt dit geloof officieel afgewezen, de christelijke cultuur is ervan doortrokken. Verlichte christenen proberen het nu zonder de duivel te doen, maar vroeger bestond hij en moest hij worden bestreden of uitgedreven. Ook had de duivel altijd menselijke handlangers die onschadelijk gemaakt moesten worden.
In totalitaire ideologieën wordt daarom dankbaar gebruik gemaakt van manicheïsche denkbeelden en categorieën. Dialectiek komt eruit voort, klassenstrijd als ideaal is niets anders. Geen revolutie zonder bestrijding van het grote kwaad, die terreur rechtvaardigt en verontschuldigt.
Van het Reve geeft elders in de bundel een uitvoerige analyse van de ontwikkeling van het denken van Jan Romein over de Sovjetunie. Hij karakteriseert Romein als braaf en vroom gelovig. Toen deze steeds meer nare dingen over de Sovjetunie te weten kwam, bekoelde zijn geestdrift, ‘maar zijn opvattingen over Rusland (zijn) nooit veranderd. De begrippen waarmee hij werkte zijn veelal dezelfde gebleven.’ Dat waren termen als ‘koelakken’, ‘grootgrondbezitters’, ‘bourgeoisie’, ‘imperialisme’. Van het Reve ziet die als verhullende kreten, waar een ernstig onderzoeker niets aan heeft. Maar zulke tot personen te maken abstracties zijn méér: zij vormen het onmisbaar gereedschap van de gelovige, waarmee de schuldvraag kan worden beantwoord en goeden en kwaden kunnen worden geïdentificeerd. Een dergelijk dualistisch begrippenapparaat kan waarschijnlijk alleen in een monotheïstische cultuur ontstaan. De reeks onthutsende citaten van Romein kan dan ook - gezien zijn braafheid - het beste met domineespraatjes worden vergeleken.