Kostschoolhouder
Op deze manier kun je je geheel concentreren op de brieven zelf, die in veel opzichten de moeite waard zijn. Allereerst valt eruit op te maken, hoe het Gerrit van de Linde in Engeland is vergaan: na een moeizame start, waarin hij de wanhoop meer dan eens nabij is, weet hij met behulp van vrienden een kostschool over te nemen. In 1837 trouwt hij met de achttienjarige Caroline de Montteuuis, de beeldschone dochter van een Franse kostschoolhouder. Zij schenkt hem vijf kinderen. Het huwelijk lijkt zeer gelukkig; over erotische escapades vernemen we niets meer.
Langzaam klimt Van de Linde weer omhoog op de maatschappelijke ladder, en nadat hij in 1843 het deftige Cromwell House te Highgate heeft overgenomen, lijkt er geen vuiltje meer aan de lucht. Op politiek gebied is hij conservatief, op sociaal gebied vooruitstrevend. Vanaf 1849 is hij nog een paar maal in Nederland geweest, maar zijn schulden zijn nooit geheel afbetaald. In 1858 overlijdt hij aan een longontsteking.
Een tweede aspect dat de brieven belangwekkend maakt, is zijn relatie met Jacob van Lennep, die tegelijk zijn weldoener en zijn beste vriend was, een ongelukkige combinatie. Bovendien schreef Van Lennep naar de zin van Van de Linde niet vaak genoeg terug, terwijl deze in zijn ballingschap steeds vurig naar berichten uit Nederland verlangde. Dit leidde tot versregels als:
O eervergeten dorspspoeet!
Die op Woestduin slechts zuipt en vreet
En d'armen schoolpedant vergeet
Om zichzelf en Van Lennep op te vrolijken, lardeert hij zijn brieven met deze en dergelijke verzen:
Maar nu, daar ik voor al mijn leed
Geen troost dan in uw brieven weet,
Nu hoop ik dat de galg, o zwijn!
Mij wreke en ras uw straf moge zijn.
Voortdurend is Van de Linde doende zijn vriend aangenaam bezig te houden, te provoceren, te vleien en te ontroeren, in poëzie of proza. Wanneer Van Lennep verwikkeld is in een affaire met zijn buurmeisje Doortje Ringeling, een relatie die hem bijna fataal is geworden, wijst Gerrit, een half jaar na zijn eigen dramatische ervaringen op dit gebied, hem vanuit Londen op zijn plichten als echtgenoot en vader. Twee jaar nadien schetst hij de problemen die hij aldaar als kostschoolhouder ondervindt:
‘een ondermeester met een houten-been, dien ik genomen had om in 't eeten uit te zuinigen doch die meer vreet dan iemand die drie beenen heeft, daar het nu van achteren blijkt dat hij in zijn jeugd twee mins of minnen,; hoe spelt men 't? heeft doodgezogen, 't geen op een slinksche manier in zijne testimonia verzwegen was. Een dansmeester die de jongens gaten in de zolder leert springen een teekenmeester die aan alle paarden, honden, koeijen etc. een' jongen heer teekent zoodat de moeders de teekeningen terugzenden omdat de meester niet meer égards voor the sex betoont, een schermmèester die al de jongens tot copijen van den ondermeester dreigt te maken en duizend andere kleine bezwaren die ik gaarne wenschte optetellen (...)’
Wat Nederland betreft, lijkt het beeld sinds 1834 niet meer veranderd te zijn. Hij blijft Bilderdijk bewonderen, hij blijft afgeven op diens aartsvijand, de onnozele Siegenbeek, hij blijft verbolgen op de Leidse hoogleraren, hij blijft de tegenstanders van Oranje als ‘Keezen’ bestempelen, hij blijft zich bedienen van het jargon, dat in zijn studententijd gangbaar was.
Tot tweemaal toe komt er een breuk in de briefwisseling. De eerste keer in 1839, omdat Van Lennep - wiens brieven aan Van de Linde helaas niet bewaard zijn gebleven - hem kwalijk neemt dat de aflossing van zijn schulden te wensen overlaat; Van Lennep herstelt het contact in 1843. In 1845 ontstaat er opnieuw onenigheid, nu over een taalkundige kwestie - de eerstvolgende brief is van twee jaar later.
Omstreeks 1850 moet Van de Linde besloten hebben aan de door Van Lennep uitgegeven almanak Holland mee te gaan werken. Vanaf dat moment zie je in de brieven de gedichten van De Schoolmeester ontstaan, een derde aspect dat deze brieven interessant maakt. Van de Linde stelt hoge eisen aan de uitgave van zijn knittelverzen, en is meer dan eens woedend wanneer Van Lennep of uitgever Kraaij slordig met zijn geesteskinderen is omgesprongen.
Uiteraard moeten er ook heel wat praktische zaken geregeld worden: vooral geldkwesties, maar ook logeerpartijen, verzendingen van
Vervolg op pagina 5