Bouwen met symboolwaarde
Tien jaar geleden was er in Amsterdam en Utrecht een tentoonstelling te zien rond S. van Ravesteyn (1889-1983), een van de kleurrijkere figuren van het Nederlandse moderne bouwen. Het kortelings verschenen boekje Ir. S. van Ravesteyn /Diergaarde Blijdorp door Joh. de Vries (96 p., uitgeverij de Hef, f 27,50) geeft een nuttige aanvulling op de destijds gepubliceerde catalogus, door uitvoeriger op Van Ravesteyns spectaculairste schepping in te gaan. Het beschrijft de ontstaansgeschiedenis van de Rotterdamse diergaarde, bespreekt de opzet van tuin en gebouwen, de reacties van publiek en collega's en besluit met een beknopte levensloop van de architect.
De naam Sybold van Ravesteyn roept eerder gedachten op aan een brute roofridder dan aan een gecultiveerde twintigste-eeuwer. Van Ravesteyn bezat iets van beiden: zijn vroegste ontwerpen, vooral van meubels, ontleenden het nodige aan de voorbeelden van Rietveld c.s., maar hij ontzag zich niet ze door eigen, ‘ketterse’ toevoegingen comfortabeler en salonfähiger te maken. Een eclectische benadering die ook in zijn bouwwerken belichaamd is. Aanvankelijk ontwierp hij utiliteitswerken als kantoren en seinhuizen waarmee hij, een natuurlijke bondgenoot, aansluiting vond bij ‘De 8 en Opbouw’. Maar zijn positie binnen deze kring van ‘nieuw-zakelijken’ was van meet af aan enigszins ‘anders’: waar hij als civiel-ingenieur in dienst van de Spoorwegen het ornamentloze, functionalistische ontwerpen als vanzelfsprekendheid had geleerd, daar moesten de meeste anderen, meer ‘esthetisch’ geschoolden, die kale, zakelijke vorm nog veroveren.
Deze ongedwongen houding tegenover moderne vormen en materialen verklaart wellicht het gemak waarmee Van Ravesteyn gaandeweg elementen uit het verleden in zijn werk opnam. Aanvankelijk voorzichtig (een rond raam hier, een gewelfje daar), later steeds brutaler, met als hoogtepunten - dieptepunten, volgens zijn oude strijdmakkers - de barokke diergaarde Blijdorp (1937-41) en de dito verbouwing van schouwburg Kunstmin in Dordrecht (1940).
Blijdorp is een unicum in de Nezocht was beweging en expressie; een kernbegrip in zijn denken was de ‘symboolwaarde’, een begrip dat hem, samen met zijn liefde voor het hybridische, vervaarlijk dicht in de buurt van de post-modernen brengt. Zijn diergaarde is een plastisch, theatraal opgevat complex, dat bij alle exuberantie in de details echter geordend blijft door zijn situering langs een strenge symmetrie-as. Een opzet die voor de bezoeker plotseling derlandse bouwkunst: de vele foto's in het boekwerkje van De Vries bewijzen het. Golvende lijnen, beeldende silhouetten, toegevoegde ornamenten, het zijn even zovele zonden tegen de katechismus van het modernisme. Wat Van Ravesteyn zichtbaar werd vanaf de in het hart van de tuin geplaatste uitzichttoren. Mijn enige bezwaar tegen de monografie van De Vries is dan ook dat hij de afbraak van deze toren in de jaren zeventig niet strenger veroordeelt: een slopersdaad waarmee men de sleutel tot het geheel heeft zoekgemaakt.
Boeiend is overigens dat Van Ravesteyn vrijwel meteen na Blijdorp en Kunstmin het kronkelpad van de barok weer verliet om te komen tot een eigen, door het Italiaans neoclassicisme geïnspireerde milde zakelijkheid. Mocht Nederland ooit een reeks systematische monografieën van de grond krijgen over de eigen architecten, zoals die in Engeland en Italië bestaat, dan is Van Ravesteyn een waardig onderwerp. Al was het maar omdat hij veertig jaar geleden al deelnam aan een nu gevoerde discussie.
HWB