Brieven
Frans Kellendonk
De kritiek op het christendom en het katholicisme is in het essay van Carel Peeters (‘Kellendonk, de Verlichting en het mysterie’, VN-Boekenbijlage 2 mei '87) niet erg uitgewerkt en heeft voornamelijk de vorm van een sweeping statement en dat laat aan duidelijkheid dan nog te raden ook. Volgens Peeters bestaan christendom en katholicisme ‘grotendeels uit achterlijkheid’. Dat is dat. Geen toelichting, geen spoor van bewijs. De verlichte lezer weet zijn weetje immers. En de onverlichte schrijvers die nog eens iets genuanceerds over christendom of katholicisme hadden willen zeggen, moeten dat maar laten. Het is afgedaan, ‘achterlijk’. Punt.
Kellendonk schreef: ‘Wat het katholicisme in elk geval vóór heeft op de Verlichtingsideologie is een levendig besef van het kwaad’. Peeters vindt dat Kellendonks begrippenapparaat in verval raakt met deze opmerking. Daar heeft hij twee bewijzen voor. Het eerste gaat als volgt. Kellendonks begrippenapparaat raakt in verval, ‘want ik beschouw de Markies de Sade ook als een Verlichtingsfilosoof en van hem kan men moeilijk beweren dat hij het “kwaad” over het hoofd heeft gezien’. Er is hier volgens mij iets mis met het woordje ‘want’. Het kan niet zo zijn dat Kellendonks apparaat in verval raakt, omdat Peeters Sade als Verlichtingsfilosoof beschouwt. Hij kan Kellendonk verwijten ‘grote maar dunne verbanden’ te leggen, het verband dat hij hier zelf legt, bestaat helemaal niet. Dat maakt de redenering ongeldig.
Peeters' eerste bewijs moge dan verloren gaan door laten we maar zeggen: een technisch foutje - zijn tweede bewijs tegen Kellendonks stelling is om andere redenen ongelukkig. Peeters redeneert zo: wat nu voor de Verlichtingsfilosofie wordt gehouden kun je niet meer los zien van de Romantiek en alles wat die aan het licht bracht; daar was veel ‘kwaad’ bij, dus de Verlichtingsfilosofie had ook een levendig besef van het kwaad. Zo zit dat. Maar zo kan ik het ook: Max Havelaar is niet los te zien van de koloniale verhoudingen in Nederlands-Indië - die waren slecht en fout, dus Max Havelaar was ook slecht en fout. Peeters beseft zelf ook dat dit wat slapjes is, dus zoekt hij nog iets met een minstens zo levendig besef van het kwaad als het door Kellendonk ‘zo in bescherming genomen katholicisme’: de psychoanalyse. Die is namelijk ‘ook een produkt van de filosofie die wil weten hoe de dingen in elkaar zitten’, de Verlichting. Ik heb nooit geweten dat er filosofieën (hebben) bestaan die niet willen weten hoe de dingen in elkaar zitten. Met zo'n omschrijving sluit je toch niks uit? - Als je je begrippenapparaat maar goed in de olie zet loopt het altijd gesmeerd.
En wat heeft Peeters nu tot deze ondeugdelijke redeneringen verleid? Kellendonks stelling dat het katholicisme, meer dan de Verlichtings-ideologie, een levendig besef heeft van het kwaad. Wat is de relevantie van de bestrijding hiervan? Iedereen die op een middelbare school iets over cultuurgeschiedenis te horen heeft gekregen, weet dat de Verlichtingsfilosofen ervan uitgingen dat de mens te vervolmaken is. Hij is niet volmaakt, maar hij kan het worden. Er is wel kwaad, maar dat kan succesvol bestreden. Ze hebben besef van het kwaad, maar ook de illusie dat het uitgebannen kan worden. Het katholicisme weet (en wist) dat het kwaad ‘levendig’ is en koestert niet de illusie van het uitbannen. Meer beweert Kellendonk echt niet; eerder minder. Ik zie geen enkele reden om Kellendonks stelling aan te vallen, maar als het van iemand toch zou moeten, dan niet met de schampschoten van Peeters. ‘Het is uiterst suggestief om over de Verlichting in zulke algemene en polemische termen te schrijven omdat men dan gemakkelijk denkt dat er wel iets in zit.’ Peeters zegt het zelf.
Iets anders. Kellendonk denkt dat door de wettelijke erkenning van de homoseksueel een wurgidentiteit ontstaat. Dat begrijp ik wel: ik zou ook niet graag wettelijk erkend heteroseksueel willen zijn, op grond waarvan mij een dak boven het hoofd niet geweigerd zou kunnen worden; liever was ik wettelijk erkend mens, op grond waarvan... enz. Kellendonk heeft groot gelijk: als je seksuele identiteit aanleiding is tot in wetten vastgelegde beperkingen voor anderen (huisbazen bijvoorbeeld), dan is die identiteit wurgend. Dat is zeker zo erg als wanneer je in een functie, bij de overheid bijvoorbeeld, wordt aangenomen omdat je een vrouw bent (uiteraard wel in geval van ‘gebleken geschiktheid’). Peeters leest Kellendonks uitspraken hieromtrent uitsluitend bij het licht van de universele verklaring van de rechten van de mens, terwijl Kellendonk natuurlijk ‘het recht om een dak boven je hoofd te hebben’ niet afwijst, maar niet een dak boven zijn hoofd wil, omdat hij homoseksueel is. Kellendonk neemt niet zozeer Simonis in bescherming; hij verdedigt zich tegen een maatschappij die hem incorporeert ‘als homoseksueel’. Peeters begrijpt dat allemaal niet en ik vrees dat hij het niet wil begrijpen.
Eenzelfde wanbegrip toont hij bij zijn verzet tegen Kellendonks begrip ‘publieke opinie’. Kellendonk beschouwt alle reacties op zijn werk als ‘publieke opinie’, of dat er nu een is, of twee, of zevenentwintig en of die nu ‘in hoge mate op zichzelf staan’ of niet. Hij beweert niet dat die critici de publieke opinie ‘zaten te vertolken’, maar dat die critici de publieke opinie zijn. Een legitieme en ook al weer tamelijk ongevaarlijke opvatting, dunkt mij. Maar van Peeters mag het niet. Kellendonk en de VN-lezers moeten een- en andermaal goed weten dat hij zijn kritiek op Mystiek lichaam geheel zelfstandig heeft gegeven, wars van publieke opinie en collega-critici. Alsof wij ooit iets anders zouden hebben verondersteld. Kellendonk en de lezers weten heel goed dat Peeters geen publieke opinies opschrijft. Wat hij schrijft en publiceert is publieke opinie en wat Nuis en die 25 anderen schrijven ook. Iedereen snapt dat, Peeters ook natuurlijk, alleen... hij wil niet snappen, om een of andere reden...
Natuurlijk mag iedereen een bijdrage leveren aan Kellendonks debat met zijn zelf. Maar wat moeten hij en zijn zelf met een bijdrage die in haar titel al termen als ‘racisme’ en ‘antisemitisme’ herbergt of die erop neerkomt dat het in Mystiek lichaam gevoerde debat gaat over iets ‘achterlijks’ en ‘primitiefs’. Wat Peeters betreft mag Kellendonk voortaan nog slechts volledig uitgewerkte en niet meer voor herziening vatbare denkbeelden openbaar maken.
Als Kellendonk schrijft dat literatuur het debat is tussen het ik en het zelf van de schrijver, dan concludeert Peeters meteen dat die schrijver dus niet in debat is met wat anderen denken. Het komt niet in hem op te denken dat het ik in debat kan zijn met het zelf over wat anderen denken en over wat er op straat gebeurt en over de Bijbel en zelfs over hoe Peeters over de boel denkt.
Wemeldinge
Bram le Clercq