Voorheen de koloniën
In discussies over dekolonisatie-problemen valt vaak de opmerking dat ‘ze’ daarginder, in Azië of Afrika, het zonder ‘ons’ toch maar niet redden. Gruwelen in Oeganda of armoede in Indonesië worden dan opgevoerd als bewijs. En in die ‘bewijsvoering’ wordt dan de constatering meegenomen dat het kolonialisme het nog niet zo slecht gedaan heeft. Zelden merkt iemand op dat landen als Japan en Thailand het zonder kolonialisme aardig ver gebracht hebben.
Japan heeft, het is bekend, heel lang buitenlanders geweerd als culturele en economische vijanden. De kleine Nederlandse kolonie op het eiland Deshima was de uitzondering op die regel. Op Deshima dat als handelspost en doorgeefluik van informatie gefunctioneerd heeft vanaf de zeventiende eeuw tot het midden van de negentiende eeuw hebben Hollandse kooplieden en geleerden gewoond. Na de uitvinding van de fotografie hebben zij daar in de vorige eeuw een zeldzame serie foto's van Japan en haar bewoners gemaakt die nu ten dele zijn afgedrukt in het boek Herinneringen aan Japan 1850-1870. Het boek dat tegelijk de catalogus was van een fototentoonstelling in het Scheepvaartmuseum in Amsterdam, is voortreffelijk ingeleid door onder anderen W.G.J. Remmelink en Els M. Jacobs die de geschiedenis van de kolonie in Japan vanuit Nederlands en vanuit Japans perspectief beschrijven. Even zinvol zijn de bijdragen van Herman J. Moeshart en Ingeborg Th. Leijerzapf over de geschiedenis van de foto in Japan als historische bron. Maar het unieke van het boek schuilt, vanzelfsprekend, in de foto's zelf. Het zijn vooral de portretten die treffend zijn. Als er een ding op deze foto's opvallend ontbreekt, is het de glimlach die bij ons en in Japan in de fotografie tegenwoordig zo stereotiep aanwezig is. Ernstige, wilskrachtige mensen zijn het op deze foto's, of het nu om kapsters, hoge ambtenaren of het afgehouwen hoofd van Shimizu Seiji gaat. Waarom toch is dit beeld van vastbeslotenheid in de jaren dertig vervaagd en vervangen door het idee dat de Japanners rare mannetjes waren die niks konden dan westerse spullen imiteren en domme vliegtuigjes bouwen die meteen neer zouden storten? Dat beeld heeft de catastrofe van de koloniale rijken in Azië in 1941-1942 voor een flink deel bepaald. Eén blik in dit schitterende fotoboek en je beseft hoe serieus Nederlanders in Deshima de Japanners namen. (Staatsuitgeverij, f 39,50)
Jonkheer Dirk de Graeff van Polsbroek was een van de weinige Nederlanders in Japan in de periode 1850-1870. Hij speelde een belangrijke rol in de internationale betrekkingen tussen Japan en de buitenwereld en zijn Journaal is nu uitgegeven door Herman J. Moeshart. Er aan toegevoegd is een selectie uit zijn fotoalbums waar ook het hiervoor genoemde boek over Japan in die periode uit putte. Het Journaal is een zeldzame, goed ingeleide en geannoteerde uitgave; de afdrukken van de foto's zijn mooi in sepia, de tekst is onmisbaar voor wie belang stelt in die periode. (Van Gorcum, f 35,-)
Internationale relaties zijn het onderwerp van de autobiografie van Edwin O. Reischauer in My life between Japan and America (Harper & Row, f 64, -). Reischauer is de zoon van een Amerikaanse zendeling die in Japan werkte. Vandaar zijn vertrouwdheid met het Japanse leven waar hij als ambassadeur werkte en waarover hij in Harvard doceerde. Zijn autobiografie helaas is ronkend van zelfgenoegzaamheid. Wie Amerikaans-Japanse betrekkingen bestudeert zal er niet om heen kunnen maar voor je genoegen lees je het niet. Bovendien maakt de pauwachtigheid van Reischauer ook de indruk dat hij nooit het achterste van zijn tong laat zien. Reischauer speelde een belangrijke rol in het wegmasseren van de linkse tendensen in de Japanse politiek van de jaren zestig; daarom hadden de Verenigde Staten hem vooral nodig. Maar dat is een interpretatie die niet stamt uit Reischauers boek zelf, als wel uit een uiterst kritisch essay erover in de New York Review of Books van 12-4-1987.
Nu de handel op Azië voor Nederland zo veelbelovend lijkt, neemt de belangstelling voor de interculturele betrekkingen sprongsgewijs toe. We mogen van de motieven het onze denken, het resultaat is mooie boeken en mooie tentoonstellingen. In het Openluchtmuseum in Arnhem en in het Haagse Gementemuseum is sits het onderwerp. Sits is een ander woord voor chintz, de glanzende katoensoort waar in de vorige eeuwen dames en heren in Nederland al zo dol op waren. De geschiedenis van de sits is onverbrekelijk verbonden met de Oost-Westrelaties in textiel zoals de ondertitel van het boek Sits (Uitgeverij Waanders, Zwolle, f 49,50) luidt. Het boek bevat bijdragen van acht experts, onder redactie van Ebeltje Hartkamp-Jonxis. Christiaan Jörg schrijft over de VOC-handel op India waar de sits vandaan komt. De Indiase motieven gingen in Nederland een eigen leven leiden en zijn, heel mooi trouwens, nog steeds te zien in de traditionele klederdrachtstoffen die je in Hindeloopen kunt kopen. Zo overspande de VOC de afstand tussen India en Friesland. De bijzondere glans van sits geeft de oosterse motieven een exotisme dat in Europa de romantische gedachtengang over wat het Oosten is, wel bijzonder gevoed heeft. Maar veel van de motieven werden mede hier bedacht, zoals het mysterieuze Oosten ook maar een westerse hersenspinsel is. Vervolgens werd ze - net als het chine de commande - in het Oosten besteld en gemaakt. De geschiedenis van sits is daarom zowel de historie van de internationale betrekkingen als van textiel; beide aspecten zijn in teksten en illustratie fraai uitgewerkt.
Een boek over Oost en West dat in deze rubriek schandelijk genoeg nooit genoemd is, is In het Spoor van de Liefde, Japans-Nederlandse ontmoetingen sinds 1600. Het is een publikatie die hoorde bij de grote tentoonstelling in 1986 in het nieuw-geopende Museum voor Volkenkunde te Rotterdam. Het gaat over dat wat Nederlanbd en Japan van elkaar overnamen van toen tot nu. Van lakwerk in de zeventiende eeuw tot en met de inspiratie die Benno Premsela door Japan onderging. Schitterend geïllustreerd, met tal van goedgeschreven opstellen, en buitengewoon goedkoop voor zo'n prachtige uitgave. (Bataafsche Leeuw, f 32,50).
Plaatwerk uit de koloniën is tegenwoordig helemaal de rigueur zoals sjieke Amerikaanse damesbladen dat noemen. Zoals de ‘colonial look’ (ook wel tactvol de safari look genoemd) deze zomer de mode is en Albert Heijn koffieblikken met oud-koloniale prenten in de verkoop heeft, zo is er ook oud-koloniaal grafisch werk dat weer opgang maakt. R.K. de Silva verzamelde Early Prints of Ceylon (Sri Lanka) 1800-1900 en gaf ze uit (Serendib Publications, Londen, f 171,45. Importeur: Wever te Franeker). De prenten zijn chronologisch gerangschikt en voorzien van een uitgebreide wetenschappelijke beschrijving. Zijn ze ook mooi? Nee, niet allemaal. Maar ze zijn op zijn minst curieus en sommige zijn prachtig. Vooral in het begin van de negentiende eeuw wordt er mooi grafisch werk gemaakt als men nog in staat is met een redelijk klinische blik naar het Oosten te kijken. Als later in de eeuw het Geschwärm over het mysterie van de oosterse ziel opgang maakt, wordt het allemaal wat romantischer en clichématiger. In zijn geheel afgedrukt is het koloniaal verhaal op rijm met tekeningen Scenes in Ceylon door respectievelijk Hamilton en Fasson. Ook daarin is al sprake van ‘the wild Tamil.’ Maar een meesterwerk is deze rijmprent niet.
TESSEL POLLMANN