A Captive Lion The Life of Marina Tsvetayeva door Elaine Feinstein Uitgever: Hutchinson, 304 p., f 64,30
Marko Fondse
De ondertitel van Elaine Feinsteins A Captive Lion luidt ‘The Life Of Marina Tsvetayeva en die weerspiegelt een wijze zelfbeperking. Want hoewel dit levensrelaas rijkelijk doorschoten is met citaten en complete gedichten in vertaling vertelt het werk weinig over Tsvetajeva's kunst. Dat maakt het nogal teleurstellend in vergelijking met Simon Karlinsky's proefschrift Marina Tsvetayeva; Her Life and Art uit 1965, dat ik me herinner als een vrijwel ideale combinatie van biografie en literaire evaluatie. Niet alleen gaf dat boek bondige samenvattingen van haar thema's, maar ook wierp het een geconcentreerd licht op haar poëtische kunstgrepen. Dat maakte het zelfs voor een mol zichtbaar dat Marina Tsvetajeva niet alleen een heleboel had te zeggen maar dat ook deed op een manier die iedere epigoon moest afschrikken.
Tsvetajeva's poëzie lijkt vaak eruptief te ontstaan onder zo'n hoge druk en temperatuur dat het eindprodukt de soliditeit van bazalt en de lenigheid van een slang krijgt. Pas bij nadere bestudering ontdek je door hoeveel filters van vakmanschap haar schijnbare spontaneïteit gegaan is. Feinstein kan dat technische meesterschap alleen maar uit de tweede hand aanstippen, aantonen kan ze het niet, gewoon bij gebrek aan demonstratiemateriaal. Want al heeft zij een sinds 1971 drie keer herdrukte bloemlezing uit Tsvetajeva's poëzie in vertaling op haar naam gebracht, toch blijkt zij geen Russisch te kennen. Dat merkte ik pas toen ik haar boek uit had en, achteraf dus, de ‘Acknowledgements’ las waarmee het opent en waarin al die mensen en instellingen die haar op enigerlei wijze hebben geholpen, worden bedankt.
Men kan Elaine Feinstein niet verwijten dat zij niet het onderste uit de haar ter beschikking staande kannen heeft gehaald. In Rusland en daarbuiten heeft ze zowat iedereen afgereisd die haar iets over de onfortuinlijke dichteres kon meedelen. Maar het blijft raar dat iemand die al een jaar of twintig met Tsvetajeva bezig is zich moet baseren op woord-voor-woordvertalingen van anderen. Die werkwijze kan natuurlijk meestervertalingen opleveren onder een meesterhand. In de Sovjetunie is dat een gangbare praktijk. Pasternak, Achmatova en, in haar twee laatste levensjaren, ook Tsvetajeva, hebben zich op die manier in leven gehouden toen zij niet meer mochten publiceren uit eigen koker omdat hun werk geacht werd de zegevierende loop der Geschiedenis op te houden. Je had toen de vreemde figuur dat de grootsten de knechtjes werden van min of meer obscure scribenten uit al even obscure taalgebieden.
Had Feinstein in die twintig jaar niet beter gedaan Russisch te leren en haar reisdrift wat in te tomen? Tsvetajeva is immers een van de meest indrukwekkende hanteerders van dat Russisch geweest. Als ik Feinsteins vertalingen lees voel ik me getrakteerd op een koud buffet van disparate beelden, emoties en abstracties. Pak je er het Russisch bij, dan blijken diezelfde elementen harmonisch bijeengehouden door een alchemistische taalmagie van meervoudig met elkaar resonerende essenties - een spiegelzaal van klanken en betekenissen. Haar poëzie lijkt er een zonder bindmiddelen. Alles houdt ‘zich’ aan elkaar vast, ieder element is aangrijpingspunt voor ieder ander element binnen een gegeven geheel. Daar kan geen woord-voor- woordvertaling ook maar een flauwe notie van geven. Iedere steen draagt in zo'n poëtisch bouwwerk. Zou je zo'n bouwwerk in elkaar kunnen laten vallen, dan zou er geen korreltje mortel op de stenen zitten, je zou schoon materiaal overhouden. Ik denk dat een Emily Dickinson rediviva Tsvetajeva in het Engels aangekund zou hebben. Niettemin slaan Feinsteins vertalingen bij het Engelse publiek aan.
Het boek van Feinstein houdt zich dus noodgedwongen hoofdzakelijk bezig met Tsvetajeva's aardse reilen en zeilen. En dat is een vrijwel onafgebroken aaneenschakeling van ramp en gruwel, die in Feinsteins boek des te harder aankomt naarmate het meer in duisternis gehuld blijft wat zij als kunstenaar werkelijk betekend heeft. Feinstein maakt van Tsvetajeva's leven geen hagiografie. Zij laat heel goed uitkomen wat een onmogelijk creatuur Marina zou zijn geweest als er niet dat hooggebergte van haar werk tegenover gestaan had.
Politiek was Tsvetajeva een zottin, karakterologisch nogal eens een hysterica, levenspraktisch iemand met twee linkerhanden, een slechte huisvrouw en moeder, een ontrouwe echtgenote. Een wezen dat vrijwel iedereen op haar levenspad deed terugschrikken omdat zij ze verhief tot idolen (lees: tot haar niveau ophief), waardoor ze totaal vereenzaamde. En zo zou je nog een tijdje kunnen doorgaan. Maar dat zijn allemaal ‘beschuldigingen’ die zich in feite tegen de ‘beschuldigers’ keren. In wezen was zij van een ongenaakbare zuiverheid, absoluut loyaal, ontoegankelijk voor iets anders dan werkelijke grootheid. In haar zuiverheid was niets preuts. Ze heeft een aantal vrouwenliefdes gekend die haar felle natuur waarschijnlijk meer geschonken hebben dan enige man heeft gekund. Zij was een van de grootsten, maar kon meestal met het minste toe. Ze kreeg trouwens niet anders.
Waar zijn de zwanen? - Die zijn heen gegaan.
De kraaien dan? - De kraaien zijn
Waar zijn ze heen? - Achter de kranen aan.
Waarom dan? - Om hun vleugels niet te geven.
Waar is papa? - Kom, oogjes toe... Straks komt
de slaap ons halen op zijn steppepaardje.
Waar brengt hij ons? - Wel, naar de
Weet je, waar ook mijn ongerepte zwaan is...
27 juli 1918
uit: Marina Tsvetajeva, Lebedinyj stan
vertaling: Marko Fondse
Dit gedicht is een tweespraak tussen Marina en haar toen zesjarige dochtertje Ariadna. Ik heb geen genrenaam kunnen vinden voor een ‘wiegelied’ voor een kind dat de wieg ontgroeid is. Dit is een gedicht uit Het zwanenkamp, de bundel waarin Tsvetajeva de veronderstelde heldendaden van de ‘Witten’ verheerlijkt en die haar weinig goed heeft gedaan. Haar echtgenoot, Sergej Efron, hoewel afkomstig uit een nest met sterk revolutionaire achtergronden, voegde zich, waarschijnlijk om indruk op Marina te maken, bij het Witte Leger, dat zich formeerde om een kern van Don Kozakken onder generaal Kaledin.
De complete tekst van Het zwanenkamp werd in 1957 in München gepubliceerd. In het handschrift, dat zich in de Universiteitsbibliotheek van Bazel bevindt, staat bij dit gedicht de aantekening: ‘Mijn lievelingsverzen.’
Kranen zijn natuurlijk kraanvogels. Ik vermeld dit, omdat mij gebleken is dat deze betekenis van het woord niet meer algemeen bekend is. In de Russische (volks)poëzie is de kraan een bekende verschijning. In onze taal ken ik alleen het mooie gedicht van Jacqueline van der Waals over deze vogels. (MF)