Humeuren & temperamenten
Querulantisme
Gerrit Komrij
P. Hermanides
Ik heb altijd geprobeerd mijn leven zo in te richten dat ik kan zeggen wat ik van de wereld, en van mijn medemensen in het bijzonder, vind. Dat ik niemand naar de mond hoef te praten, angstvallige broodheren heb noch kwetsbare dienaren. Dat ik, om kort te gaan, zo onafhankelijk mogelijk blijf. Het is een kwestie van hygiëne - om eczeem en maagzweren te vermijden. Ik wil geen ergernissen ophopen, niet zo met mensen omgaan dat mijn ideeën over ze en de manier waarop ik ze behandel met elkaar in strijd zijn. Ik wil geen binnenvetter worden, niet aan rancunes laboreren. Ik wil mijn haat meteen de wereld in kunnen sturen, omdat ik het een ondraaglijk idee vind met haat te moeten leven. Mijn afkeer, woede en nijd wil ik morgen vergeten zijn.
De fraaie onafhankelijkheid die daarvoor nodig is - ach, daar wordt met het klimmen der jaren aan geknabbeld. Er sluipt wat tactiek binnen, een verplichtinkje hier en daar, een compromis. Je oprechtheid versukkelt een beetje.
Gelukkig groeien al die tijd ook je oogkleppen mee. Je kunt daardoor je eventuele emmer met tactiek en verplichtingen nog voor een vingerhoed aanzien. Je weet heel goed dat de praktijk niet altijd strookt met je intenties, maar toch kun je ernaar blijven streven zo onomwonden en ongezouten mogelijk te zeggen wat je op je lever hebt.
Ze noemen je dan al snel polemisch van aard. Er wordt je een ruziezoekend temperament toegeschreven. Als vanzelfsprekend gaat men er vanuit dat je voortdurend in de contramine bent. Je groeit in andermans ogen uit tot een monster dat met bloeddoorlopen ogen naar bed gaat en met het schuim om zijn lippen weer wakker wordt. Maar ik sla louter en alleen zo graag om me heen, polemisch desnoods, omdat ik niet uit ben op conflicten. Dat is geen tegenstrijdigheid, het laatste volgt juist uit het eerste.
Ik wil als een tabula rasa naar bed. Ik wil als een simpele ziel weer op.
Het is niet dat ik me zo graag sympathiek wil voordoen of in het gevlij wil komen van andere doetjes, maar ik ben nu eenmaal een verwoed aanhanger van het harmoniemodel. Ik verlang naar vredigheid en rust, en daarom moet alles wat ik afstoot onvrede en onrust zijn. Ik houd van kalme, conflictloze vriendschappen, en daarom markeer ik het vijandelijk gebied met grote intensheid. Het is een vriendendienst dat ik jegens mijn vijanden zo vijandig ben - achter de schrijftafel en niet langer dan een uur. Ik graaf me niet in en ik blijf niet klitten aan mijn woede. Ik pareer ruzies, maar ik zoek ze niet op. Anderen zijn aan dit laatste weer hevig verslaafd. Ze doen het erom, lijkt het wel. Als er geen ruzies zijn worden ze geforceerd. Het leven van zulke querulanten is een aaneenschakeling van conflicten en verbroken verlovingen. Vervolgens worden de conflicten weer bijgejegd en de verlovingen hernieuwd, alleen maar om van voren af aan te kunnen beginnen met herrieschoppen.
Ik besef dat het leven van zulke geboren conflictzoekers oneindig veel interessanter en veelbewogener verloopt dan het mijne. Later zal het voor hun biografen een geschenk uit de hemel zijn. Dankzij hun gekrakeel en gestook blijven ze voor eeuwig leven. Ik verdenk ze er van dat ze het speciaal doen voor hun biografen. En ik verdenk me er zelf van dat ik zo schaapachtig leef uit angst voor de onsterflijkheid.