Andrej Sinjavski
Vervolg van pagina 1
niets, alleen mijn oren, ik kan alleen aan mijn oren denken. Die verwenste dingen! De bloedzuigers! Als mijn collega's zich toevallig zouden omdraaien en naar mij zouden kijken, zouden ze de op heterdaad betrapte Abram Terts, de verschrikkelijke grootoor in hun midden zien zitten. Hij is met blote handen te vangen! Er is geen bewijs nodig...’
Zelfs voor een van zijn beste vrienden, de begaafde kunstenaar en dichter S., een school- en studievriend tegen wie Sinjavski enorm opzag, hield de auteur de andere kant van zijn persoonlijkheid verborgen. Terecht, naar later bleek, want S. ontpopte zich tot een provocateur die er niet voor terugdeinst zijn vrienden te verraden en door wiens toedoen verschillende van hen in een kamp zijn terechtgekomen.
Zijn verhouding tot S., die Sinjavski in het laatste hoofdstuk van zijn boek uitvoerig behandelt, heeft nog een interessant vervolg gekregen. In dit hoofdstuk schetst Sinjavski een uitgebreid portret van zijn vroegere vriend en beschrijft hij hoe ze allebei in de jaren vijftig door de KGB werden benaderd om een zekere Hélène, de dochter van de Franse militaire attaché, die gelijk met hen in Moskou studeerde, te bespioneren. Sinjavski kreeg de opdracht haar het hof te maken. De auteur vertelt alles over zijn contact met de KGB aan Hélene; ze spreken echter af niets over hun verstandhouding tegen S. te zeggen, die ze niet helemaal vertrouwen.
Kort nadat Goedenacht is verschenen is er van S., in het werkelijke leven een zekere Sergej Chmelnitski, een uitvoerige en interessante reactie verschenen in een van de in het Westen uitgegeven Russischtalige tijdschriften. Chmelnitski, die ook is geëmigreerd, windt zich in zijn reactie enorm op over het portret dat Sinjavski van hem heeft geschetst. Hij ontkent niet dat hijzelf verklikker is geweest, maar beschuldigt Sinjavski van hetzelfde: ook hij is immers aangeworven door de KGB. Zonder in te gaan op het feit dat Sinjavski bewust zijn rol heeft aanvaard om Hélène te redden, blijkt Chmelnitski er nog steeds uiterst verbolgen over dat er achter zijn rug een spelletje is gespeeld. Tegenover hem hebben Sinjavski en Hélène (die later Sinjavski's manuscripten naar het Westen zou smokkelen) een breuk geveinsd, wel wetend dat Chmelnitski dit gegeven aan de KGB zou overbrieven. Het is vooral dit niet in vertrouwen willen nemen, dit ‘verraad’ aan een goede vriend dat Chmelnitski hoog zit. Kenmerkt Sinjavski zichzelf daarmee soms niet als een onbetrouwbare figuur, een huichelaar?
Abram Terts
david levine
Deze pathologische reactie is typerend voor wat Hélène in een brief aan Sinjavski over Chmelnitski's artikel ‘de volledige afwezigheid van ethische normen’ heeft genoemd die zij aantrof onder de Moskouse studenten in de jaren dat ze in Rusland studeerde. Sinjavski echter, voegt ze eraan toe, heeft ondanks zijn idealistische communisme van die tijd gekozen voor zijn geweten en haar niet bedrogen.
Dit soort discussies die Goedenacht losmaakt zijn bijna even fascinerend als de roman zelf. Wat bewoog Chmelnitski ertoe te reageren? Hij moet toch begrijpen dat hij zich met zo'n stuk volstrekt onmogelijk maakt in zijn omgeving? Hoe is hij overigens in het Westen beland; mocht hij emigreren als beloning voor bewezen diensten?
Een van de mooiste hoofdstukken in de roman is dat waarin Sinjavski zijn vader beschrijft, een oude, uit de adelstand afkomstige revolutionair, die als zovele revolutionairen van de oude stempel geen emplooi vond voor zijn idealisme, weliswaar op miraculeuze wijze de zuiveringen van de jaren dertig overleefde, maar na de Tweede Wereldoorlog alsnog werd gearresteerd en verbannen (wegens antisovjetagitatie!). Ook bij de herinneringen aan zijn vader gaat Sinjavski kriskras door het verleden: als een van de eerste herinneringsbeelden zijn vader in jagerskostuum, dan de huiszoeking na diens arrestatie, het dispuut met zijn vader naar aanleiding van het lezen van De ruiter zonder hoofd van Maine Reid, het gesprek met hem na zijn verblijf in de gevangenis. Vooral in de weergave van dit gesprek, waarbij zijn vader de overtuiging uitte dat ‘ze’ altijd meeluisteren via een nieuwe ontdekking, een soort hersenradar, die op elk willekeurig moment aangezet kan worden, vertoont Sinjavski zich een meester in het onderkoeld suggereren van diepgaande relaties.
Waarom vindt ik Goedenacht zo'n indrukwekkend boek? In de eerste plaats omdat Sinjavski erin is geslaagd een eenheid te maken van auteur en hoofdpersoon en wel op een boeiende, steeds weer verrassende manier: humoristisch, spottend, afstandelijk, maar tegelijkertijd met een intens gevoel en eerlijk ten opzichte van zichzelf, zich scherp bewust van zijn zwakke en sterke kanten. Maar nog belangrijker dan dit: Goedenacht, en dat komt op elke bladzijde ervan tot uiting, is de triomf van de ongeknechte, individuele geest, de triomf ook van de romanschrijver die, de feiten overstijgend, zich heeft teruggetrokken in zijn eigen, bewust geheimzinnig gemaakte tekst, waarbij de aantijging: ‘dat is allemaal verzonnen, dat bestaal niet’ er in het geheel niet meer toe doet.
De vertaalsters van Goedenacht hebben dit jaar de Aleida Schotprijs gekregen. Die prijs gold voor alles wat ze tot nu toe uit het Russisch hadden vertaald. Maar alleen al met het toegankelijk maken van Sinjavski's briljante roman voor het Nederlandse publiek zouden ze de onderscheiding ruimschoots hebben verdiend.
■