Een vuilnisbak vol cultuur
Mijn dood, mijn leven door pier Paolo Pasolini door Kathy Acker Vertaald door Peter van Oers Uitgever: Bert Bakker, 235 p., f 36,90
Eric Gobbers
In 1976 werd de westerse wereld opgeschrikt door een verschijnsel dat de naam punk meekreeg. Jongeren die hun eigen anti-ideologie samenvatten met de kreet ‘no future’ rebelleerden tegen al wat oud en gevestigd was. Het verschil met voorgaande jeugdrevoltes als nozems en hippies lag hem in het gebrek aan alternatieven. In zekere zin voelden de punks intuïtief aan wat filosofen als Baudrillard in gesofistikeerde theorieën uiteenzetten: de oude vertrouwde westerse wereld met haar goederen en symbolen was tot een transparant simulacrum verworden. Het was te gek om nog met humanistische categorieën te werken, want de mens was allang een onnoembaar iets geworden.
In de literatuur is van die punk, post-punk of hoe men het ook wil noemen, weinig te merken geweest. De Amerikaanse Kathy Acker sluit echter perfect bij die illusieloze generatie aan. De titel van haar boek is misleidend, want in tegenstelling tot Dominique Fernandez' Dans La Main de L'Ange is hier geen sprake van een door Pasolini verteld verhaal. Afgezien van de eerste bladzijden komt de vermoorde dichtercineast niet aan het woord. Hij besluit het korte verslag van zijn laatste uren met de woorden: ‘Ik, Pier Paolo Pasolini, zal de moord op mij oplossen door het principe van causaliteit te ontkennen en uit te gaan van nominalisme.’ Wat volgt zijn stukken autobiografie van de schrijfster, die leeft in een wereld zonder waarden en liefde, waar de metafysica uit is verdwenen en waar een obsceen materialisme de boventoon voert. De indruk van obsceniteit die over het hele boek hangt, wordt versterkt door de manier waarop Kathy Acker legendarische personages uit de literatuur invoert. Om haar (anti-)ideeën te illustreren, legt ze MacBeth, Hamlet, Ophelia, Romeo, Juliet, Emily Brontë, Danton en Robespierre keiharde en vulgaire uitspraken in de mond. Het zijn geen historische personages meer maar spreekbuizen voor Ackers pathologische haat van deze tijd. Hoewel er een soort van geperverteerde filosofie aan het boek ten grondslag ligt, bevindt alles wat met de geest en de intelligentie te maken heeft zich in de smerige modder van de posthistorische samenleving.
Wat heeft dit alles nu met Pasolini te maken, die door Kathy Acker blijkbaar (terecht) zeer wordt bewonderd, want ze herinnert er op het eind aan dat het boek aan hem is opgedragen. Wat Acker doet is een taalwereld beschrijven die tot de vernietiging van Pasolini moest leiden. Net als hij heeft ze een sterke afkeer van het kapitalisme en zijn amoralisme, en net als bij hem ligt haar problematische positie daarin vooral op het vlak van een uit zijn voegen getrokken seksualiteit, die er niet in slaagt de eigen lust, de behoefte aan liefde en de eis van sublimatie door de maatschappij tot een homogeen geheel te bouwen. Net als Pasolini situeert Kathy Acker de wortels van haar kunstenaarschap in die seksuele hel en heeft ze haar geloof in de kracht van het artistieke verloren.
Dit is een boek waarmee men rekening moet houden, maar het is zeer de vraag of de puberachtige drang naar schokeffecten wel zo interessant is als Acker ons wil doen geloven. Een gevoel van vermoeidheid maakt zich van de lezer meester bij deze onafgebroken stroom terminale convulsies van een ‘displaced person’. Het kordate afwijzen van de psychologie (in al haar betekenissen) maakt het werk van Kathy Acker trouwens immuun voor de meeste kritiek, en dat is meestal het sein tot gepast wantrouwen.
■