Ter zake
Diny Schouten
Een kleine tegenslag in de schrijverscarrière van Donald Olie: de afrekening van zijn eerste honorarium bleek f700, - negatief te zijn. En dat terwijl de schrijver nog wel persoonlijk, als sandwichman, de straat op was gegaan om zijn debuut, Pietje Bell op discosokken, aan de man te brengen. Dat boek werd vorig jaar door Thomas Rap uitgegeven, tegen de zin weliswaar van uitgeverij Kluitman in Alkmaar, waar men protesteerde tegen het onrechtmatig bruiklenen van de titelheld. Olie vreesde grote stilte na die kleine storm: onder verwijzing naar het hoge bedrag aan produktiekosten van zijn boek liet Raps promotieafdeling aan Olie weten dat adverteren voor de uitgave wel erg begrotelijk zou worden. De ene, kleine annonce in Propria Cures zou, zo vreesde de debutant, zijn naambekendheid niet echt vergroten, want in dat studentenperiodiek waren zijn verhalen al eerder verschenen. Olie nam zijn lot in eigen hand; als sandwichman bewerkstelligde hij in twee weken tijds een verkoop van bijna de helft van de oplage, duizend stuks. Een specifieke doelgroep werd ook bereikt met door Olie zelf bekostigde advertenties in het Amstelveens Weekblad: de schrijver is daar ter plekke bekend als zoon van een dansschoolhouder, een lokatie die een gewichtige rol speelt in het boek. Ook de verkoop bij de plaatselijke V & D was zeer bemoedigend, maar helpen deed het allemaal niet. Dat kwam niet eens doordat het door de uitgever betaalde voorschot de uiteindelijke royalties overtrof, maar doordat Olie bij zijn bevoorrading telkens ook wat exemplaren voor vrienden en kennissen meenam. ‘Ongemerkt zijn dat er zeker nogal veel geworden,’ zegt de vrijgevige schrijver berustend. Ontmoedigd heeft het hem niet: ‘Bij mijn volgende boek pak ik het weer zo aan.’
Oók het gratis weggeven, bevestigt de negenendertigjarige auteur, ‘want dan moet de promotie zo goed zijn dat het dat lijden kan.’
Visioenen van een onverwerkbare stroom van bezoekers voor het Amsterdamse Multatuli-museum, die de enige medewerkster van het museum, mevrouw Lien Roelfsema (75) tot wanhoop zou drijven, kunnen het bestuur van het Multatuli-genootschap ertoe gebracht hebben om het voorstel van bestuurslid Eep Francken te ondersteunen. Francken zou graag zien dat het museum, gevestigd in Multatuli's onroyale geboortehuis in de Amsterdamse Korstjespoortsteeg, vergroot zou worden, wellicht door aankoop van belendende percelen. Het voorstel veroorzaakte enig gegniffel tijdens de jaarlijkse ledenvergadering van het genootschap. Aan Franckens schets van de ernst van de situatie werd niet voldoende geloof gehecht, zodat het niet waarschijnlijk is dat het museum in de nabije toekomst zal beschikken over een studieruimte, waar studenten Multatuliana kunnen raadplegen zonder daarbij, zoals nu, gehinderd te worden door binnenkomende bezoekers. De museale tentoonstelling van Multatuli's bureau en divan, die nu ontwijd wordt door een opmars van archiefkasten, kan wellicht wat verbeterd worden als de beide tekstediteuren van het ‘Volledig Werk’. Hans van den Bergh en Berry Dongelmans, hun werkruimte - de kelder - hebben ontruimd, was het gevoelen ter vergadering. Maar enige tijd kan dat nog wel duren: Van den Bergh schat voorde laatste vier delen nog negen jaar nodig te hebben. Een veel actueler probleem is, ook volgens Francken, de opvolging van de huidige conservator, mevrouw Roelfsema, die sinds de oprichting van het Museum haar werk om niet verricht. Liefst zou het bestuur drie betaalde medewerkers aantrekken: een conservator, een educatief medewerker en ‘iemand die bezoekers met studieuze bedoelingen kan ontvangen,’ zegt
bestuurssecretaris Dongelmans. Het bestuur heeft niet al te veel hoop om geld voor zelfs maar één betaalde medewerker los te krijgen. Multatuli's honderdste sterfdag zal 1987 weliswaar tot een topjaar maken wat het bezoekersaantal aangaat, maar de vergadering vreest dat het een ‘piek van tijdelijke aard’ zal zijn. Het normale aantal van drie- à vierhonderd bezoekers per jaar zal de overheid naar alle waarschijnlijkheid niet bewegen tot miljoeneninvesteringen.
De boekwinkel van Ko van Leest, die bij de Van Dis-uitzending over de AKO Literatuurprijs met zoveel verve het initiatief van de kioskenfirma prees dat bij veel kijkers het misverstand ontstond dat hij de winnaar was, werd het doelwit van vandalen. Om onachterhaalbare redenen bekladden zij de etalageruit van boekhandel van Leest in de Amsterdamse Banstraat met de tekst ‘AKO van Leest’. Welke uitleg aan de actie moet worden gegeven weet Van Leest ook niet zeker en het is beslist ook niet de moeite, maar: ‘Het kan ook vriendelijk bedoeld zijn. Ik denk maar dat het vriendelijk bedoeld is.’
In het jongste nummer van AV Prof, ‘maandelijks informatiemagazine over film en audio-visuele middelen’ wordt scenarioschrijver Gerard Soeteman geïnterviewd. Soetemans scenario van Fons Rademakers' De Aanslag is veelvuldig aan de orde tijdens het gesprek. De scenarist is zelf niet erg onder de indruk van de buitenlandse lof die hem werd toegezwaaid: ‘De Aanslag is een detective, het is echt gewoon who done it, overgoten met een filosofische saus van de koude grond van Mulisch. En dan zeg je, het zit heel aardig in elkaar. Maar als scenarioschrijver is het oninteressant om te doen.’ Zeer verheugd was Soeteman toch al niet over de opdracht: ‘Over het algemeen houd ik absoluut niet van de boeken van Harry Mulisch. Ik kom er niet doorheen. Dat vind ik een literaire oplichter, die man.’ Het advies van Rademakers om De Aanslag anders te lezen (‘Fons zei toen: Je moet het anders zien. De een z'n waarheid is de ander z'n waarheid niet. Zo had ik 't nooit bekeken’) verzachtte Soetemans oordeel over De Aanslag enigszins, maar hij blijft bij zijn oordeel dat hij Mulisch ‘saai en politiek verwerpelijk’ vindt. De vergelijking met Alexander Cohen, die zich ontwikkelde van anarchist tot monarchist, valt voor Mulisch negatief uit: ‘Als je, zoals Mulisch, je ontwikkelt van anarchist tot anarchist, dan ben je dom. Dan heeft het leven je niets geleerd. Dat hij niet terugneemt wat hij ooit geschreven heeft over Cuba, dat is kwalijk, dat is om op te spugen.’
‘Ongetwijfeld heeft u wel eens gehoord van de wet van Murphy: Als er iets fout kán gaan, dan zál het ook fout gaan.’ Met die aanhef begint een brief van uitgeverij A.W. Bruna & Zoon die aan politici en managers uit het bedrijfsleven is gestuurd. Bruna, geïnspireerd door ‘het grote succes’ van Murphy's Law, ‘een boek met talloze (on)waarheden en (on)wijsheden over management en bedrijfsleven’ vraagt hen voor een Nederlandse versie daarvan om ‘een kleine bijdrage’. Die mag ludiek of serieus zijn, en optimistisch of pessimistisch. De bedoeling is een Nederlandse aanvulling op het al te Amerikaanse materiaal, licht een medewerkster van de uitgeverij desgevraagd toe. De brief vermeldt niets over een tegenbijdrage van de kant van de uitgeverij voor de bijdragen, zodat bij de pessimist het vermoeden rijst dat Murphy's wet van kracht is. Die vrees wordt bevestigd bij Bruna: ‘Nee, de inzenders ontvangen er, behalve een presentexemplaar, niets voor. Dan worden het allemaal kleine auteurtjes en dan zou het niet spontaan meer zijn. Uiteraard zouden we het wel leuk vinden als er iets misging met het boek waardoor het zelf ten offer valt aan de wet van Murphy, maar aan die brief is niets foutgegaan, vinden we.’
de wet van murphy