Freud en zijn vader
Een opeenstapeling van speculaties
Freud and his father door Marianne Krüll Uitgever: Hutchinson, 220 p., f65,60
En freud deed de ogen toe door Frank Schiphorst Doctoraalscriptie, Rijksuniversiteit Leiden, 1986
Max Pam
Freuds trouwste volgelingen waren vrouwen. Jung, Adler, Stekel en Ferenczi, de een na de ander kreeg op een gegeven moment ruzie met Freud. Zij pleegden verraad en werden verstoten, of zij wendden zich af en gingen hun eigen weg. Het is maar van welk standpunt je het bekijkt. Een heel legertje van volgelingen, mannen van het eerste uur, heeft de patriarch van de psychoanalyse versleten. Maar daar tegenover staan Anna Freud, Marie Bonaparte en Jeanne Lampl-de Groot, die als het ware hun leven aan Freud hebben opgedragen.
Kort geleden is speciaal voor de Amerikaanse markt een Engelse vertaling uitgebracht van Freud und sein Vater (Freud and his Father). Ik vermoed dat de schrijfster van dit boek, Marianne Krüll, een zeer toegewijd volgeling van Freud zou zijn geweest als zij vijftig jaar eerder zou zijn geboren. Niet alleen ademt de studie een grote bewondering, welhaast verering voor de persoon Freud, bovendien past Marianne Krüll Freuds eigen methoden toe met de verbetenheid van de tovenaarsleerling, zodanig dat de lezer al spoedig de indruk krijgt dat hier een karikatuur van de psychoanalyse voor hem ligt.
In haar boek beschrijft Krüll de relatie tussen de jonge Sigmund en zijn vader Jacob. Voortdurend tracht zij aan te tonen dat Freuds latere opvattingen over de verleidingstheorie en over het Oedipus-complex zijn ingegeven door Freuds jeugdervaringen. De vader van Freud zou met seksuele problemen hebben gekampt en de daarmee gepaard gaande schuldgevoelens zouden Freud op een idee hebben gebracht.
Deze manier van redeneren stelt ons al dadelijk voor het probleem van de psychoanalyse als wetenschappelijk systeem. Niemand zal het in zijn hoofd halen te beweren dat Einstein zijn relativiteitstheorie heeft opgesteld zoals hij hem heeft opgesteld omdat hij een perverse vader had die de masturbatie van zijn zoon bestrafte, terwijl hij zelf masturbeerde dat het een lieve lust was.
Maar ten aanzien van Freud en de psychoanalyse ligt dat kennelijk anders. Het gewroet in Freuds privé-leven is meer dan alleen biografische nieuwsgierigheid, het is ook van belang voor de psychoanalytische theorie. ‘Met andere woorden,’ om Marianne Krüll te citeren, ‘ik geloof dat Freuds beschrijving van de seksuele achtergrond van neurasthenie een teken was van zijn eigen seksuele moeilijkheden in zijn huwelijk, dat hij zelf iemand was “die de coitus interruptus praktiseerde” en die zijn seksuele lusten op verschillende manieren kon oproepen zonder zijn erecties onmiddelijk voor de geslachtsdaad te gebruiken.’
Wij kunnen het mevrouw Freud niet meer vragen of deze veronderstelling van Marianne Krüll juist is, wij kunnen alleen maar vaststellen dat het met de coïtus interruptus toch enigszins moet zijn meegevallen gezien het feit dat de familie Freud zes kinderen heeft voortgebracht, maar afgezien hiervan wordt hier toch het probleem gesteld dat de hele psychoanalytische theorie er wellicht heel anders had uitgezien als Freud zelf wat minder vaak voor het zingen de kerk was uitgegaan. En wat zou er trouwens met de theorie zijn gebeurd als Freud niet toevallig een overheersende vader maar een overheersende moeder zou hebben gehad? Zou Freud dan misschien nooit het Oedipus-complex hebben bedacht? Zou hij überhaupt wel psychiater zijn geworden?