Ter zake
Diny Schouten
Hoeveel vrienden heb ik gevonden heet - naar een regel van Jacob Israël de Haan - de bloemlezing waarmee uitgeverij De Woelrat haar vijftigste ISBN-nummer (in zeven jaar) viert. De vraag in de titel is echter nog niet geheel bevredigend beantwoord. Aan de bundel, die samensteller Hans Hafkamp selecteerde op het ‘vruchtbare thema’ van de man-man-relatie, werkten onder anderen Rudi van Dantzig, Jan Siebelink, Wim Zaal, Jaap Harten, Adriaan van Litzroth en A. Moonen mee. Die mogen dus als ‘vrienden’ van de uitgevers. Lex Spaans en Michel Vassallucci, beschouwd worden, maar er waren onder om medewerking verzochte schrijvers toch ook weigeraars, die ervoor terugschrokken als homoschrijver geboekstaafd te worden. Hafkamp maakt in zijn nawoord melding van twee weigeringen: ‘Ik heb zo mijn bedenkingen tegen de gettoïsering van de homoseks,’ antwoordde een om bijdrage verzochte auteur, en: ‘Ik ga bij een verhaal uit van de literaire kwaliteiten en niet van de seksuele voorkeur van de auteur of van de mensen die hij beschrijft.’ Eén afwijzing was afkomstig ‘van de enige Nederlandse auteur die tot op heden aids in een roman verwerkt heeft,’ schrijft Hafkamp, en die hint is duidelijk genoeg. Ter uitgeverij vindt men het helaas niet sjiek om te bevestigen of de ander die bang was voortaan voor een nicht te worden aangezien misschien Guus Vleugel was. Een coming-out-verhaal ontbreekt ten onrechte aan de jubileumbundel, schrijft Hafkamp, maar dat werd goedgemaakt tijdens de feestelijke presentatie van het boek, waar Adriaan van Dis het zijne voorlas. Dat Van Dis, ‘sinds de hbs bang voor
etiketten’, zijn verhaal niet bij De Woelrat zal laten verschijnen, stelt de uitgevers teleur. ‘We hebben last van ons image,’ zegt Vassallucci, die om gewoon te kunnen uitgeven over de ‘imprints’ Arena (literatuur) en Vassallucci (kunstboeken) beschikt. ‘Wat denken schrijvers wel, dat we hun boeken uitgeven met een grote roze driehoek erop? We willen helemaal geen flikkeruitgeverij zijn. Dat is alleen maar een misverstand dat door pers en publiek in stand gehouden wordt. Een tekst van Kellendonk blijft een tekst van Kellendonk. Het wordt toch niet plotseling homoliteratuur als die tekst in plaats van bij Meulenhoff bij ons verschijnt?’
Tijdens de presentatie in Restaurant Olivier in Knokke van de compact disc 040H/waarop Hugo Claus zijn gedichten zegt, kondigde de schrijver zijn vertrek uit België aan, ‘om belastingredenen’. Claus zal deze zomer zijn woonplaats Gent verlaten en zich vestigen in het stadje Cavaillon in de Provence. Drie landen leken hem fiscaal interessant, zei Claus tegen De Standaard: Zwitserland, Spanje en Frankrijk. Zwitserland bleek evenwel te duur om er te kunnen gaan wonen. Spanje ligt hem niet en zo bleef Frankrijk over. Wel zal Claus ‘een optrekje’ in Gent behouden, om er te kunnen overwinteren. Claus gaat zijn bibliotheek evenwel verkopen: ‘Ik heb de leeftijd bereikt dat ik voldoende heb aan vijftig boeken, waaronder een dertigtal encyclopedieën.’ De auteur is vorige maand 58 jaar geworden.
Op 13 mei stierf in Oxford professor Richard Ellmann. Amerikaanse criticus, biograaf en vertaler. Ellmann werd 69. Hij is het best bekend om zijn bemoeienis met het werk van James Joyce. Ellmanns eerste belangrijke publikatie was een kritische biografie van Yeats, ‘The Man and the Masks’ (1948). In 1954 volgde de studie ‘The Identity of Yeats’. Nog steeds, aldus het In memoriam in The Times, het belangrijkste part in de literair-wetenschappelijke bestudering van Yeats: ‘Ellmann slaagde erin om zich niet te veel te concentreren op pure criticism, en ook niet op de pure biografie, hij wilde een brug slaan tussen de twee manieren om Yeats, en zo álle schrijvers, te bestuderen.’ De levendige getuigenissen van Yeats' weduwe over de ontmoetingen van haar man met James Joyce en de ‘onbeschaamdheid’ van de laatste leidde tot tijdschriftartikelen van Ellmann over de literaire en persoonlijke relaties tussen Yeats en Joyce en tot zijn grootste prestatie: de massieve biografie James Joyce (1959). Ellmann laat nog een belangrijke biografie achter, die van Oscar Wilde, waaraan hij veertien jaar werkte. Het boek zal later dit jaar gepubliceerd worden.
hans van den bergh
Drie van Londens beroemdste uitgevershuizen, Jonathan Cape, Chatto and Windus en The Bodley Head zijn overgenomen door de Amerikaanse uitgever Random House. De overname maakt een eind aan maandenlange speculaties over de financiële 040H/levensvatbaarheid van de uitgeversgroep waarin Cape, Chatto en The Bodley Head zich verenigd hadden. Het pijnlijkste moment kwam onlangs toen schrijver Graham Greene publiekelijk zijn neef Graham C. Greene, directeur van de uitgeversgroep, ervan beschuldigde ‘in een fantasiewereld te leven’ en dreigde de uitgeverij vaarwel te zeggen als er geen noodzakelijke veranderingen in het financiële beleid plaatsvonden. Virago, de vrouwenuitgeverij die ook onderdeel van het concern was, is onlangs door een management-buy-out-constructie verzelfstandigd en daardoor buiten de transactie met Random House gebleven. Londen kent nu nog weinig onafhankelijke uitgevers. De Amerikaanse penetratie van de Britse uitgeverswereld zette destijds in met de benoeming van de Amerikaan Peter Mayer aan het hoofd van de Penguin-groep, waarvan de Amerikaanse Viking Press en The New American Library 040H/ belangrijke onderdelen zijn. Verschillende Amerikaanse uitgevers, waaronder Bantam Books en Simon and Schuster hebben zich in Londen gevestigd, van waaruit zij hun uitgaven direct op de Engelse markt brengen. De consequenties voor de auteurs zijn in de overname door Random House nog niet erg duidelijk. Bij Random House werden al schrijvers van Cape en Chatto uitgegeven, onder wie Doris Lessing, William Faulkner, V.S. Pritchett en Nadine Gordimer. Directeur William T. Loverd van Random House kon echter geen geruststellend antwoord
geven op de vraag of nieuwe schrijvers die aan een der beide zijden van de oceaan worden verworven daarmee niet automatisch eigendom worden van de gelieerde uitgeverijen aan de overkant. Loverd probeerde hun vrees voor ‘multinationale samenzwering’ en inperking van de vrijheid om te bepalen in welk land zij wensen te worden uitgegeven te sussen: ‘Het hangt per geval af van de redactionele beslissing van de betreffende uitgeverijen.’
De keuze vóór Rood en tégen Oranje die de Heerlense professor in de cultuurkunde Hans van den Bergh in april 1986 als zijn ‘Brandende Kwestie’ naar voren bracht in een lezing voor de SLAA kan alarmerende lectuur geweest zijn voor ambtenaren van de Rijksvoorlichtingsdienst. Toch zou Van den Bergh ondanks zijn bij die gelegenheid uitgesproken antimonarchistische ‘gedachten over de Republiek der Nederlanden’ heus wel door de screening zijn gekomen waaraan de RVD mogelijke sprekers bij de onthulling van het Multatuli-monument onderwierp. Tenminste, zo meent hij. Dat Van den Bergh, per slot de voorzitter van het Multatuli-genootschap en tekstbezorger van Multatuli's Volledige Werken, in de aanwezigheid van Hare Majesteit geen rede hield - pas toen zij was vertrokken sprak hij die uit ter opening van de jaarvergadering van het Multatuli-genootschap - werd door insiders toegeschreven aan een koninklijk veto. Niet waar, volgens Van den Bergh. ‘Maar het is wel zo dat ik op het paleis was ontboden om te vragen of ik geen misbruik wilde maken van de situatie. Toen heb ik meteen gezegd dat het helemaal niet de bedoeling was dat ik sprak. Ik heb dit jaar al zo veel gesproken, in de Nieuwe Kerk en waar niet al. Dat was natuurlijk een hele opluchting ten paleize.’ Dat een vermaarde republikein ten overstaan van een vorstin zo boog en knikte, een verwijt waarvan Theodor Holman in Het Parool melding maakte, raakt Van den Bergh in het geheel niet: ‘In dit soort gevallen moet je de zaken scheiden van het meisje, je kunt in principe heel goed republikein zijn zonder het dat arme mens in concreto aan te wrijven.’