Tijdschrift
Een hoogleraar die met emeritaat gaat, krijgt als hij geluk heeft een liber amicorum aangeboden, een gewone ambtenaar zal met z'n vijfenzestigste vast wel een horloge krijgen, maar een kleine zelfstandige verdwijnt geruisloos in de aow. Een schrijver bijvoorbeeld werkt gewoon door en krijgt geen fraai aandenken noch een riant pensioen. Alfred Kossmann werd 31 januari 1987 vijfenzestig jaar en Bzzlletin maakte van nummer 145 van april 1987 een verjaarscadeau voor deze kleine zelfstandige. Het nummer opent met een gelukwens van Alfred Kossmanns tweelingbroer Ernst. ‘Beste Fred,’ schrijft hij, ‘dit is een felicitatiebrief. Wij beiden worden vandaag 65 jaar.’ Tien minuten na Ernst werd Fred geboren. In deze brief haalt Ernst herinneringen op aan hun beider Rotterdamse jeugd. Hoewel beiden op school schreven en dichtten, ging Ernst na het gymnasium een wetenschappelijke carrière tegemoet en Fred een literaire. De formule van dit nummer is heel bijzonder want de redactie van Bzzlletin heeft Kossmann de gelegenheid gegeven om op alle bijdragen te reageren. Naast een foto van de beide broertjes staat het commentaar van Fred op hun gerealiseerde dichtersloopbaan. Het stuk van jeugdvriend C. Reedijk ontlokt Kossmann een gereserveerd commentaar. ‘De memoires van mijn vriendje lees ik met huiver, zoals ik de memoires van wildvreemden lees. En ik ben daarin aanwezig, gered na gehannes met een schepnet en een val op het grind, wandelend naar Overschie, biddend tot God, ritmische gymnastiek beoefenend! Gelukkig herinner ik mij niets van dit alles. En gelukkig is het door mijn vriend geboekstaafd.’ Ook Willem G. van Maanen en omslagontwerper V.H. Elenbaas schreven een persoonlijk stuk. De titel van het interview van Johan Diepstraten en Daan Cartens met Kossmann zegt veel over zijn werkwijze. ‘Iedereen is een romanfiguur in een door hemzelf bedachte roman,’ staat
er boven het vraaggesprek. Natuurlijk verwerkt ook Kossmann veel biografische gegevens in zijn romans. De leeftijd van zijn hoofdpersoon gaat meestal gelijk op met zijn eigen leeftijd. Zijn romans ontstaan uit één beginscène. Kossmann maakt geen schema's, maar het ene hoofdstuk lokt het andere uit. Het moet heel leuk en spannend zijn om zo te schrijven, lijkt me. Het is steeds weer een verrassing waar je hoofdpersoon je brengt. Van het veelgeprezen Geur der droefenis had Kossmann bijvoorbeeld alleen het beeld van Thomas Rozendal bij de wieg van zijn kleine nichtje in zijn hoofd. Geur der droefenis wordt door August Hans den Boef in Bzzlletin een Nederlandse Buddenbrooks genoemd en een historisch documentaire roman. Een aantal novellen en verhalen geeft hij het vreselijke etiket postmodern, omdat daarin ‘de held gedesintegreerd wordt en het vertelproces geproblematiseerd’. Ook Harry Bekkering schrijft over Geur der droefenis, dat hij een hoogtepunt in Kossmanns oeuvre vindt. Pierre H. Dubois herleest de roman De misdaad uit 1962 en schrijft een herwaardering van dit boek met een verwijzing naar Leopold von Sacher-Masoch. Sarah Verroen schrijft over Kossmanns interesse in von Sacher-Masochs werk. Kossmann vertaalde diens Venus in bont en schreef de studie Martelaar voor een dagdroom over von Sacher-Masoch. Tot slot publiceert Bzzlletin een gedeelte voor uit Duurzame gewoonten, of: Uit het leven van een romanfiguur, een nieuw boek van Kossmann dat deze zomer bij Querido, waar al zijn eerdere werk ook werd uitgegeven, zal verschijnen. ‘Romanfiguur zijn wij’ staat in dit fragment tussen witregels, waarmee deze zin terecht een exemplarische waarde krijgt voor Kossmanns leven en werk.
EVA COSSEE