Benchley
Later vertelde Carmiggelt me waarom niet. Elke Kronkel begon met een extra grote letter, een soort sierletter, dat had iemand van de layout ooit zo bedacht, en die extra grote beginletter gedoogde geen aanhalingstekens-openen. Zo kan een heel literair oeuvre inhoudelijk beïnvloed worden door de gril van een lay-outman! Ik begreep dat we met Henk Spaan te maken hadden met een weliswaar aankomend columnist, maar wel eentje die zijn zaakjes kende. In de loop der jaren bleek hij ook een geoefend lezer te zijn in de schrijvers van de ‘Round Table’ van het Algonquinhotel in New York. Robert Benchley met name, die de meeste Nederlanders pas leerden kennen via het citaat dat aan Kees van Kootens Veertig voorafgaat, en ook bleek Henk Spaan mijn bewondering voor de Amerikaanse columnist H.L. Mencken te delen. Het gaat misschien wat ver om te zeggen dat hij het métier bestudeerde, maar hij kent in ieder geval zijn ‘classics’, en heeft dat ook nooit onder stoelen of banken gestoken. In zijn vorige verzamelbundel, Kermis op de Dam, staan drie columns over de Algonquin-schrijvers, en één over Russell Bakers bundel Growing up, waaruit hij deze dialoog tussen het jongetje Russell en Russells oom Harold citeert:
‘Je weet toch wie er in dat huis woont, hè?’
Natuurlijk wist ik dat niet.
‘H.L. Mencken.’
‘Wie is H.L. Mencken?’
‘Wil je me vertellen dat je nog nooit van H.L. Mencken hebt gehoord? Hij schrijft die stukken in de krant, waarover iedereen zo boos wordt.’
Henk Spaan
harriet mastboom
Ook Nederlandse lezers wilden zich nog wel kwaad maken over de columns van Henk Spaan, gezien de vrij regelmatig opduikende boze ingezonden brieven. Ik heb nog wel eens een tegen-ingezonden brief aan Het Parool geschreven, waarin ik Henk Spaan verdedigde, uit vrees dat de hoofdredactie hem anders misschien zou afdanken en ik daardoor ‘een stukje leesvoer’ zou kwijtraken. Blijkbaar heb ik dat niet vaak genoeg gedaan, want vorig jaar schafte hoofdredacteur Wouter Gortzak, ter viering van Spaans twaalfeneenhalfjarig medewerkerschap, diens column af. Zijn sportcolumn mocht hij houden, maar die heeft hij toen, met Spaanse trots, ook meteen teruggetrokken. Dat Het Parool er daardoor beter op werd is mij nooit opgevallen, ook al omdat de door Henk Spaan ontruimde plekken niet werden wit gelaten.
Uit wraak heeft Henk Spaan nu in zijn tweede bundeling van Parool-columns, Appels en peren (zo heet een schilderij van Cézanne, maar ook veel vruchten heten zo), onvermeld gelaten dat ze eerder in Het Parool verschenen. Er staan achtenvijftig, vrij korte columns in en zeven gedichten, hoewel er voor het laatste genre - dacht ik - andere vervoermiddelen waren. De keuze van de columns is uitstekend, er zitten geen zwakke tussen. Het aardige van Henk Spaans columns is, dat hij af en toe venijnig naar publieke personen kan uithalen, maar (in tegenstelling bijvoorbeeld tot Jan Blokker) ook niet te beroerd is om zijn waardering of bewondering voor nog levende, Nederlandse schrijvers te laten blijken: Remco Campert, Tim Krabbé, K. Schippers bijvoorbeeld.
Wat Spaan heel goed kan, is het afwisselen van beschrijving en gesproken woord, zie bijvoorbeeld ‘Rijles’ en ‘Spuit elf’. Hij kan ook heel goed en economisch iets beschrijven, bijvoorbeeld: ‘(...) Er is meer dat Engelsen met elkaar gemeen hebben. Als ze maar even de kans krijgen, rijden ze naar de kust en kijken uit over zee. Hun auto komen ze er niet voor uit. Honderden aan boulevards en zeewegen geparkeerde auto's vol mensen heb ik zien staan. Hele maaltijden worden bereid en opgegeten in de kleine ruimte tussen dashbord en kofferbak. Slapende mannen in auto's, breiende vrouwen in auto's, spelende kinderen in auto's, starende bejaarden in auto's. Welke geheimzinnige kracht drijft de Engelsman keer op keer naar het water, en waarom kan hij slechts vanuit de auto kijken naar de grenzen van zijn koninkrijk?’
Maar het beste is hij toch in het hilarisch-ho-
vervolg op pagina 16