Rocamboleske levens
Volgend jaar in Jeruzalem door André Kaminski Vertaald door Thomas Graftdijk Uitgever: Bert Bakker, 279 p., f 34,90
Eric Gobbers
André Kaminksi schreef dit boek, zijn eerste roman, op drieënzestigjarige leeftijd en men kan gerust stellen dat het het verhaal van een leven is. Alleen is het niet Kaminski's eigen biografie die aan bod komt, maar die van zijn voorouders. Het boek eindigt wanneer de auteur ter wereld komt en op dat moment hebben we de rocamboleske levens van de families Kaminski en Rozenbach gevolgd gedurende twintig jaar (1903-1923) en hebben we kennisgemaakt met een hele galerij excentrieke personages. De Kaminski's zijn een rijke joodse familie met aan het hoofd de patriarch Jankl, die zestien kinderen heeft. De elf jongens hebben een grote belangstelling voor alles wat revolutionair is en ze komen dan ook in de gevangenis terecht waar hun vader hen uithaalt door een exorbitante som losgeld te betalen aan de corrupte politieambtenaren. De elf jongens, onder wie de vader van de auteur, worden, wanneer vader hen niet voor een tweede keer wil vrijkopen, op een straftrein naar Siberië gezet waaruit ze weten te ontsnappen richting Amerika. Daar worden ze dan weer opgevangen door hun oom, een rijke zakenman die van hen het beste voetbalteam van het land wil maken.
De familie Rozenbach is aanzienlijk kleiner en bestaat uit Leo, ex-hoffotograaf van koning Ludwig van Beieren, zijn mooie vrouw Jana en hun mogelijk nog mooiere dochter Malwa (de toekomstige moeder van de schrijver). Tot die familie behoort ook min of meer Leo's broer Henner, die zijn hele leven beweert op het punt te staan de kleurfotografie te ontdekken (hij zal aan het eind van het boek sterven als hij voor de eerste maal in zijn leven een krant opslaat en leest dat zijn uitvinding werkelijkheid is geworden door toedoen van ene Lumière).
Het boek krioelt van de intriges en voorvalletjes die zich afspelen tegen een decor van een voortrazende geschiedenis. Ondanks de grote veranderingen waaraan de wereld onderhevig is (Kaminski schrijft op een bepaalde moment letterlijk dat het begin van de Eerste Wereldoorlog het einde van de oude tijdrekening betekende), blijven de Kaminski's en de Rozenbachs doorgaan met hun nijdige familieruzietjes en blijven de persoonlijkheden (vooral die van de vrouwen, die als veel sterker naar voor komen) intact.
Het werk van Kaminski kan men met recht en rede een schelmenroman noemen, omdat er een permanente toon van oneerbiedigheid tegenover autoriteit en ernst doorklinkt. Door de vermenging van feit en fictie herinnert het boek sterk aan Ragtime van E.L. Doctorow en hier en daar, vooral in de sfeerschetsen, meende ik zelfs wat Musil te ruiken.
Al bij al een zeer leesbare roman, van een schrijver die erin geslaagd is de archeologie van zijn eigen verleden op een niet-pedante en toch ook nooit gemakkelijke manier tot pure romanstof te bewerken.
■