Sandro Penna
Vervolg van pagina 9
liefde in de literatuur wel een probleem. Sinds de middeleeuwen is er in onze sterk op de liefde georiënteerde cultuur zo vaak en zo voortreffelijk over de man-vrouwerotiek geschreven dat het, voorlopig althans, vrijwel ondoenlijk is daar nog iets relevants aan toe te voegen. De mogelijkheden van een thema zijn nu eenmaal beperkt. Met name in Italië is deze situatie heel duidelijk. Van de veel geuite klacht dat de moderne Italiaanse literatuur weinig grote lyriek over de gevoelens van een man voor een vrouw kent, hoeven de betrokkenen zich niets aan te trekken, want wat kan een heterodichter na Dante, Petrarca en hun nakomelingen in de renaissance nog voor interessants over zijn erotische belevingen melden?
Gelukkig weet de Muze altijd wel een uitweg. Haar uitweg is in dit geval: de belichting van het algemene thema liefde vanuit een onconventionele hoek, die van de ‘anders-geaarden’. Ook buiten Italië lijkt het mij minder verhelderend het succes van schrijvers als Kavafis en Gerard Reve bij hedendaagse hetero's te verklaren vanuit een voor de hand liggende nieuwsgierigheid naar de zieleroerselen van medemensen behorend tot een minderheid die zich in onze eeuw zo spectaculair aan het emanciperen is, dan vanuit een puur literaire noodzaak. Zulke schrijvers houden het thema van de liefde fris, evenzeer voor hetero's als voor homo's. Zoals, helemaal afgezien van de literatuur, een bewuste aanvaarding van de homoseksualiteit (en de pedofilie) in onze maatschappij naar mijn overtuiging voor iedereen niet alleen een tolerante verruiming maar ook een verfrissing betekent van de liefdeservaring.
Het thema van de liefde voor ‘jongetjes’ staat bij Penna niet op zichzelf. Het is vaak opgemerkt dat in zijn poëzie naast de sleutelwoorden fanciullo (plus allerlei synoniemen daarvan) en amore ook twee andere woorden uitzonderlijk frequent zijn: vita en vivere. Penna was even vervuld van ‘het leven’ als bij voorbeeld Pasternak. Het beroemdste tweeregelige gedicht van Penna naast dat over amore en disonore begint en eindigt met de zo juist genoemde woorden:
Leven zou ik willen, weggedommeld
tussen het zoete rumoer van het leven.
Bijna even vaak aangehaald en even kenmerkend voor Penna's mentaliteit is de beginregel van een ander gedicht:
Leven is om ergens van te houden.
Het thema leven is hier met dat van de liefde gecombineerd, zoals het zich in de volgende passage verbindt met dat van de fanciullo:
het leven is in de ogen van wie
vijftien is, mijn jongetje, zoals jij.
Je zou Penna's visie in zijn werk, meen ik, zo kunnen samenvatten: de erotische impuls is een manifestatie van het leven die, voor degene die deze impuls ondergaat, de wereld op haar beurt tot leven brengt. In het eerste door mij geciteerde gedicht was de matroos een katalysator. Zodra de ‘ik’ zijn aanwezigheid signaleerde - en, naar de lezer mag raden, seksueel door deze aanwezigheid werd aangesproken - sloeg zijn stemming van neerslachtigheid om in vreugde en kreeg de wereld kleur. In het gedicht over de twee stoeiende jongetjes was de spreker nog het meest onder de indruk van de indringend beschreven omgeving, die door zijn waarneming van het jeugdige liefdespaar een ongewone geladenheid kreeg. Misschien moeten we Penna niet zozeer een liefdesdichter noemen als wel een dichter van het door de erotiek tot leven komen van de realiteit (vooral in die zin is de term ‘realist’ die door Italianen nogal eens voor hem gebruikt wordt op zijn plaats).
Wezenlijk is voor Penna's visie ook dat het leven dat zich in de erotiek manifesteert voor hem amoreel is, zich niet aan onze taboes stoort. Schaamte zou een verraad en een belediging van het leven zijn. Ziehier een kort gedicht over huiskamerseks, dat misschien niet meer lijkt dan een stout anekdotisch grapje, maar dat in feite diepzinnig is en waarin het gegeven, zonder iets van zijn grappigheid in te boelen, kosmische proporties krijgt:
De maan die weggesuft was in de hemel
komt zo springlevend mijn kamer binnen
dat mijn geslacht schrikt en wegkruipt.
Het jongetje lacht, laat zich stralend zien
en zegt tegen me: ‘je schamen voor een maan!’
Ondanks de geringe omvang van zijn oeuvre, de kortheid van zijn gedichten en het uiterst selectieve van zijn thematiek is Penna's poëzie een zeldzaam complete. Er spreekt zowel somberheid uit als levensvreugde, er heerst een uitzonderlijk evenwicht van gedachte, waarneming en gevoel en de opgeroepen wereld is gevarieerd: grote stad, platteland, zee, wind en sterren. En misschien ter geruststelling: er staan in zijn bundels ook niet-erotische verzen, waaronder heel treffende, over literatuur, over honden, over de plaatsen waar Penna heeft gewoond.
Er zijn kunstenaars die na hun dood voor hun bewonderaars een genius loci worden: een onzichtbare maar permanente prettige aanwezigheid in een met hun biografie verweven deel van de ruimte. Dat Penna zo'n kunstenaar is, heb ik gemerkt aan mijn eigen reflexen in Rome en aan de uitlatingen van anderen, in publikaties en op het ‘concert’ van 26 januari.
Penna verdient het ook om internationaal een goede genius te worden van de homocultuur. Dat Penna een plaats verdient in de wereldliteratuur - de literatuur die niet aan een bepaald land, een bepaalde tijd, ideologie of seksuele gezindte is gebonden - heb ik geprobeerd aannemelijk te maken. Op het ‘concert’ was iedere spreker van Penna's blijvende grootheid overtuigd. Een jonge dichter bestempelde hem zelfs, met iets provocerends, als ‘waarschijnlijk groter dan Montale’ - de Nobelprijswinnaar, die in Italië algemeen geldt als de beste moderne dichter van zijn land. Onlangs las ik een boek van een Romeinse essayist die Penna internationaal onder de sterkste sterren uit de poëzie van de twintigste eeuw rekent. Ik weet dat Italianen geneigd zijn tot overdrijven. Maar zelfs als sceptische noorderling ben ik geneigd deze twee Italianen met hun taxatie gelijk te geven.
■