Op de bodem van de poel van hulpeloosheid
Nancy Friday onderzocht de bronnen van de jaloezie
Jealousy Why we all feel it. How to overcome it door Nancy Friday Uitgever: Bantam Books, 528 p. Importeur: Van Ditmar, f17,85
Bernadette de Wit
Er is een theorie die de opkomst van de tweede feministische golf verklaart uit naijver: vrouwen zouden in opstand zijn gekomen omdat zij mannen hun rijkdom, privileges en maatschappelijke invloed misgunden. Nee, zegt een daaraan tegenovergestelde theorie, sociale bewegingen als het feminisme zijn juist voortgekomen uit de tomeloze hebzucht van de bovenliggende groep. In haar nieuwste boek Jealousy legt bestseller-schrijfster Nancy Friday een verband tussen beide emoties. Ms Friday vindt zichzelf mateloos jaloers en dat zal de reden zijn dat de afgunst in haar boek meer aandacht krijgt dan de hebzucht. De aanleiding voor Jealousy is, net als bij haar vorige boeken Diepe gronden, Mannen en liefde en Mijn moeder en ik, gelegen in het leven van de schrijfster. Hoe komt het dat ik, net als zo veel maatschappelijk en seksueel volstrekt geëmancipeerde vrouwen, toch verteerd word door machteloze jaloezie? vroeg Friday zich af. Uit de immense populariteit van haar boeken valt af te leiden dat haar eigen paradoxen voor een groot publiek herkenbaar zijn.
De stijl van Jealousy is typisch Amerikaans: een aaneenrijging van persoonlijke ontboezemingen van de auteur, gesprekken met psychotherapeuten en andere deskundigen en interviews met gewone stervelingen, die echter aan hun taalgebruik te oordelen allemaal bij een shrink lopen. De schrijfster rust niet voordat ze op de bodem van de poel van mensclijke slechtheid en hulpeloosheid is aangeland. Afgeronde conclusies of heldere analyses levert zij niet, de lezer moet de hele zoektocht meemaken, die ruim vijfhonderd pagina's in gepopulariseerd psycho-jargon opgetekende gesprekken beslaat. Anders dan Emma Brunt in haar vorig jaar verschenen bundel interviews over jaloezie behandelt Friday haar gesprekspartners als cases. Alle ervaringen worden geduid volgens de theorie van de controversiële psychoanalyticus Melanie Klein.
Als mensen zeggen dat ze jaloers zijn, bedoelen ze volgens Melanie Klein in de meeste gevallen geen seksuele of liefdesjaloezie - het gevoel van verlies als de beminde dezelfde intimiteit beleeft met een derde - maar afgunst. Afgunst is in tegenstelling tot jaloezie een zaak tussen twee personen, de rivaal staat daarbuiten. In de Kleiniaanse psychoanalyse is de oedipale jaloezie een afgeleide van afgunst. Bij Klein is niet de penis het bepalende symbool voor de ontwikkeling van de persoonlijkheid maar de moederborst.
De machtsstrijd tussen moeder en kind begint al direct na de geboorte, als de baby erachter komt dat hij volkomen van haar afhankelijk is. Met haar almachtige borst kan de moeder het kleintje voedsel en liefde geven maar ook onthouden. De zuigeling benijdt de borst haar macht en eist die begerig voor zichzelf op. Tevergeefs, en zo ontstaan destructieve emoties als wrok en haat. Zo verklaart Klein het verschijnsel van woedend huilende pasgeborenen, baby's die hard in hun moeders tepel bijten of haar borst met uitwerpselen besmeuren. De oorzaak van de oedipale jaloezie is volgens Klein de rivaliteit tussen het kind en de vader, die ervan wordt beschuldigd dat hij de moederborst heeft afgepakt.
Moordfantasieën van jaloerse mensen komen volgens Klein voort uit primitieve afgunstgevoelens. Uiteindelijk leidt afgunst tot vernietiging van het leven: als de afgunstige het begeerde niet voor zichzelf alleen kan hebben, moet alles maar kapot.
In de meeste gevallen blijft de afgunst onbewust, zij wordt ontkend of vermomd. De mooie vrouw die zich klein en onbelangrijk maakt, uit angst dat anderen haar benijden, is zelf geobsedeerd door naijver. Zelfachting is in een sterk hïerarchische en competitieve maatschappij altijd gebaseerd op vergelijking met anderen. Wie de jurk van de buurvrouw de hemel in prijst, dekt zich in tegen afgunst. Maar ook een gewichtige, verwaande houding moet verhullen dat de persoon in kwestie het druk heeft met de eigen naijver.