Varkenshok
De Penna op de film was de legendarische Penna van de laatste Romeinse jaren. We zagen hem, gezeten op de rand van zijn bed, bladeren in zijn bundels en hoorden hem onbekommerd keuvelen en zijn gedichten voorlezen, die hij van ironische commentaren voorzag. We kregen, links en rechts van Penna kijkend, ook een directe indruk van de talloze malen door zijn vrienden beschreven kamer in het appartement dicht bij de Tiber, waar hij tientallen jaren heeft gewoond, aanvankelijk met zijn moeder, een jong vriendje en een herdershond, later alleen. De luiken voor de ramen van die kamer bleven altijd gesloten en er heerste een surrealistische wanorde: oude kranten, boeken, manuscripten, niet opgehangen schilderijen en tekeningen, tientallen flesjes en doosjes met medicijnen (voornamelijk slaapmiddelen), vuile etensborden, volle po's, kapotte meubels - het meeste onder een dikke laag stof. Deze kamer, door velen vergeleken met een varkenshok of een uitdragerij, was voor Pecora, zoals hij tijdens het ‘concert’ meermalen vertelde, dank zij de uitstraling van de bewoner een ‘troonzaal’. Met de ‘troon’ bedoelde hij dan het bed zonder lakens waarop en waarin Penna bijna vierentwintig uur per dag vertoefde. Zijn voornaamste communicatie met de buitenwereld was, naast het ontvangen van bezoekers, het voeren van telefoongesprekken met vrienden die hij bij voorkeur midden in de nacht opbelde om tegen hen te jeremiëren over zijn slapeloosheid en zijn kwalen, of te roddelen over beroemde kennissen - zijn tweede favoriete onderwerp.
Op de film zag je de telefoon, die al na een paar minuten begon te rinkelen, binnen handbereik naast Penna's bed staan. Wat me tijdens de voorstelling vooral trof, was dat Penna zich veel opgewekter gedroeg dan ik me bij een dichter automatisch had voorgesteld. Ik wist dat Pecora in zijn biografie Penna gekarakteriseerd had als ‘een mengsel van vrolijkheid en depressie’. Het accent kwam nu op het eerste te liggen. Ik vond Penna ook nog sympathieker dan ik had verwacht. Voor degeen die daar op het bobbelige doek zat te praten en te gebaren, was een andere uitdrukking van Pecora, ‘een wijs kind’, volmaakt gekozen.
Dat ik naar het ‘concert’ had gewild en er een plaats had weten te krijgen, kwam doordat ook ik een Penna-fan ben. Mijn lezersliefde voor de dichter dateert van een paar dagen na zijn overlijden. Ik was in Rome en las in Il Messaggero een ‘In Memoriam’, vergezeld van een foto. Ik had nooit van Penna gehoord. De week daarop volgde ik alles wat in de plaatselijke pers over hem verscheen en kocht ik zijn werk - drie dunne boekjes. De reden was dat ik me door het eerste krantestuk meteen aangesproken had gevoeld. De man op de foto leek zowel aardig als interessant, met een vriendelijk, wat treurig hoofd, zichtbaar vol ervaringen en ideeën. Zijn kleding en zijn entourage hadden iets weldadig bescheidens, het tegendeel van de habitus van een gevierde zuidelijke literator. Penna's onaangepastheid - hij had alleen in zijn jeugd korte tijd een baan gehad, was nooit tot broodschrijverij vervallen en had zich, op de rand van misère, in leven gehouden door handeltjes in onder andere schilderijen, antiquarische boeken, tweedehands horloges en fototoestellen - was duidelijk authentiek. Bevriende collega's, onder wie Pasolini en Elsa Morante, beschouwden hem als een soort heilige. En dan was er natuurlijk het hoofdthema van Penna's poëzie dat mij persoonlijk vertrouwd was: de homoseksualiteit, met name de mij iets minder vertrouwde pedofiele variant daarvan.
Sandro Penna
Maar belangrijker nog dan Penna's onderwerp was de manier waarop hij er over schreef. Die trof mij als de ideale, als de manier die mij het meest lag. Evenmin als ik graag een homoauteur zou willen worden ben ik een homo-lezer. Van een speciale homoseksuele sensibiliteit heb ik nooit iets gemerkt. Het lezen van een gedicht, een verhaal van een ‘gevoelsgenoot’ die niet of nét niet jouw wijze van beleven en een jou aangename toon heeft, is naar mijn smaak een ramp - een ervaring om uit de weg te gaan. Naar het proza of de poëzie van bij voorbeeld Pasolini heb ik nooit gegrepen en mijn favoriete romancier uit de Nederlandse literatuur is Van Schendel, niet Couperus. Maar een enkele keer gebeurt het dat een homoseksueel zo over ‘onze’ vorm van erotiek weet te schrijven dat zijn stijl, zijn visie mij even intiem-verwant lijken als de onderwerpkeuze. Het resultaat is dan een soortgelijk geluksgevoel als wanneer je, na de lectuur van ‘klassieken’, een boek in handen krijgt van een bij hen in kwaliteit niet achterstaande tijdgenoot. Zo'n zeldzaam geval is voor mij - en voor vele anderen - de poëzie van Penna.