Humeuren & temperamenten
Reïncarnatie
Gerrit Komrij
P. Hermanides
Als je het woord geloof zo opvat dat ergens niet in geloven ongeveer op hetzelfde neerkomt als ergens wel in geloven (het wonderlijke woord geloof staat dat toe - vergelijkmaar de beide zinnen ‘Geloof je me?’ en ‘Geloof je me niet?’ om te zien dat ze identiek zijn - welnu, dan geloof ik in reïncarnatie.
Lach me niet uit. Er wordt waarachtig wel aan zottere dingen geloofd. Dat heiligen diepzinnige gesprekken hebben gevoerd met hazen en herten. Dat maagden in de middeleeuwen door hun neusvleugel gebraden vredesduiven ter wereld brachten. Dat het feminisme een einde zou maken aan alle oorlogen. Dat politici eropuit zijn het land te dienen. Dat de VPRO nog altijd een omroep is die doet wat anderen niet doen.
Het geloof in reïncarnatie is een geloof zonder schuld, fanatisme of dwang. Het vraagt niet om een eredienst, niet om martelaarschap. Het eist geen offers of bloedvergieten. Het biedt troost zonder enige vorm van deemoediging, houvast zonder strenge regels. Het kent straf noch beloningen. Eigenlijk is het zo'n genoeglijk en van alle grimmigheid verstoken geloof, hel gaat uit van zo'n charmante kijk op het bestaan, dat je niet anders kunt dan erin geloven. Het wrijft je niets aan, het laat je niet voelen dat je te kort schiet, het maakt geen krakkemikkig evenbeeld van God van je, en toch voegt het zin, verantwoordelijkheidsgevoel en warmte toe aan je bestaan. Zo veel in ruil voor zo weinig, het is echt het meest humane geloof dat ooit werd uitgevonden.
Er worden wel grapjes over reïncarnatie gemaakt door mensen die er weliswaar niet in geloven maar het toch, ondanks hun cynisme, een sociaal acceptabel, want exotisch gespreksonderwerp vinden voor de borreltafel. Iets als astrologie. Maar hun ironie slaat vaak al snel om in een melancholieke stemming. De discussie loopt nooit uit op een quasi druk gekakel zoals dat bij astrologie het geval is - over sterrebeeld zus en ascendant zo - en op dat van saamhorigheid en samenzwering vergeven gemonkel, wanneer de een van de ander ontdekt dat hij ook een Kreeft is of, waarachtig, ook een Maagd. Hoe vaak gebeurt het je niet dat je op een feestje door een wildvreemd slonsje naar je sterrebeeld wordt gevraagd en dat ze daarna luidkeels begint te kraaien van Zie je wel? Had ik het niet gedacht? Je bent al zo aan die vorm van aanklamping gewend dat je in arren moede maar met een serieus gezicht antwoord geeft. Je weet dat het einde zoek is wanneer je plompweg reageert door te zeggen dat je in die onzin niet gelooft. Het is of je een kind een pop afpakt. Je gesprekspartner begint te pruilen. De hele verdere avond is stuk. Astrologie is een heilige missie. Niets van dat alles wanneer het om reïncarnatie gaat.
Mensen die leuk willen doen, roepend dat ze in hun vorige leven Napoleon zijn geweest of vast van plan zijn terug te keren in de gedaante van een miljonair, beseffen maar al te snel dat ze uiting hebben gegeven aan hun eigen hoogmoed, ambitie of naijver. Voor degene die ‘zomaar’ een naamloze piramidebouwer in Egypte was of die hoopt nog eens een piranha te worden geldt hetzelfde. Snel doen ze er het zwijgen toe. Ze zien zich geconfronteerd met een geloof dat, in tegenstelling tot de opdringerige planeten en sterren, niets voorschrijft, niets belooft, niet op wraak uit is en toch, feilloos, de mens door de mand kan laten vallen. En in hun hart besluiten ze de volgende keer toe te geven dat ze in hun vorige leven een huismus waren, en daarvoor een legkip, en daarvoor een worm. Misschien dat ze in de verre toekomst, zo opperen ze dan met schoorvoetende durf, nog eens een vlinder zullen zijn? Het reïncarnatie-geloof civiliseert.