Lenins voornaam
De vader van André Kaminski was een van de elf zonen van Jankl Kaminski, een schatrijke Pools-joodse potentaat. Zijn zonen werden van de weeromstuit revolutionairen en kwamen in 1905 tegen de Russische tsaar - heerser ook van Polen - in opstand. Voor een schrikbarend hoog bedrag werden ze door hun vader losgekocht. Maar even later rebelleerden ze opnieuw en nu vertikte de vader het om zijn zonen opnieuw te hulp te komen. Ze werden naar Siberië op transport gesteld maar ontkwamen en vluchtten naar de Verenigde Staten. Daar richtten ze een krant op (Kaminski laat ze in zijn roman in een joods voetbalteam spelen), daar bleven ze ook. Alleen de jongste, Hersch, keerde terug en ontmoette zo in Wenen Malwa Rosenbach, dochter van een mislukte fotograaf en nicht van de wereldberoemde uitvinder van de kleurenfotografie die het met zijn experimenten echter nooit verder bracht dan een enkele ontploffing en een reeks van oplichtingen. André was hun eerste zoon en zou eigenlijk de voornaam van Lenin moeten dragen. Grootvader Jankl stak daar op het laatste moment een stokje voor door een cheque van vijftigduizend Zwitserse franken uit te schrijven.
‘Er is een theaterwet,’ aldus André Kaminski, ‘en die zegt: know your ending. Welnu, het einde van het boek wist ik voordat ik met schrijven begon. Het moment namelijk dat mijn grootvader naar Zwitserland komt om aanwezig te zijn bij het feest van mijn naamgeving. Wladimir Iljitsch zou het worden, het werd Andrzej. Mijn revolutionaire vader verkocht op het laatste moment al zijn idealen voor een paar rottige franken. De afbrokkeling van de heroïek. Het onvermijdelijk einde van ieder ideaal, de treurige uitkomst van elk mooi begin. Daar wilde ik een boek over schrijven, dat is de filosofie van mijn leven. Ik heb die ontwikkeling zelf zo vaak meegemaakt. Ik studeerde geschiedenis in Zwitserland en promoveerde op de kerkgeschiedenis van Genève. In 1950, ik was 27 en als Privatdozent werkzaam aan de universiteit van diezelfde stad, besloot ik naar Polen te gaan. Tenslotte had ik altijd nog de Poolse nationaliteit omdat mijn vader meende dat je een land dat in moeilijkheden verkeerde niet in de steek mocht laten. Vergeet niet dat hij altijd nog revolutionair was, weliswaar een zondagscommunist die het als arts in Zwitserland zeer goed had, maar toch, revolutionair bleef hij. Welnu, in Polen wilde ik het mooie begin van de proletarische wereld meemaken. Toen ik arriveerde, vroegen ze me wat ik wilde doen. “Irgend etwas,” zei ik. “Dat bestaat niet,” werd me geantwoord, “u moet preciezer zijn. Wat hebt u in Zwitserland gedaan?” “Geschiedenis gedoceerd.” “Tja, geschiedenis,” zei de man die me te woord stond, “hier in Polen hebben we enkel toekomst. Daarmee kunt u dus niets doen.” Zo kwam ik bij de Poolse radio terecht waar ik jaren werkte. In 1956 maakte ik de opstand in Posen mee waarbij de volksmilitie het volk neermaaide. Toen begon de twijfel. Het jaar daarop schreef ik een hoorspel over mijn belevenissen bij die opstand, een
dissident maar slecht stuk dat als een bom insloeg. Ik kreeg er zelfs de staatsprijs voor literatuur door. Zo probeerden ze mij de mond te snoeren. De minister die me die prijs gaf, vroeg: “Heeft u nog een wens?” Ik dacht even na, wist al lang dat ik nog de enige communist in Polen was, dat het mooie begin al weer voorbij was en antwoordde: “Ja, ik wil naar Afrika.” Zo kwam ik in Marokko, dat net onafhankelijk geworden was. Vandaar ging ik naar Guinea, vervolgens naar Algerije. Daar werkte ik voor de televisie, richtte ik een school voor tv- en filmregisseurs op en kreeg ik een zoon. Ik noemde hem Achmed. Een jood die zijn zoon Achmed noemt... In 1965 ging ik terug naar Polen, dat nu werkelijk een fascistische staat geworden was met een virulent van bovenaf gestuurd antisemitisme. Ik was er actief in de dissidentenbeweging, richtte een satirisch tijdschrift op en deed mee aan de opstanden van 1968. Ik werd gevangen gezet, vervolgens overal uitgegooid. Ze gaven me precies drie dagen om te vertrekken. Ik ging naar Israël maar voelde me daar in het geheel niet op mijn gemak. In Israël zijn geen joden meer, het is een Sancho-Panza-land: eten, drinken, mooie huizen en dikke auto's. Gelukkig kreeg ik binnen een jaar een aanbieding om chefdramaturg bij de Zwitserse tv te worden en sindsdien ben ik daar gebleven. Zwitserland bevalt me uitstekend: een kosmopolitische wereld waar mensen van allerlei talen naast en door elkaar leven. Daar is het wel uit te houden...