Twee zoekgeraakte enveloppen
De omzwervingen van Dantes stoffelijke resten
Ed Schilders
Nauwelijks een week nadat de Chinezen jubelden omdat ze twee minimale korreltjes van Boeddha's verbrande lichaam hadden teruggevonden, zijn de Italianen erin geslaagd een gedeelte van de stoffelijke resten van Dante Alighieri zoek te maken. Twee enveloppen vol. Men zou denken dat hooguit de brieven van een dichter in een enveloppe bewaard worden en niet de dichter zelf. In de Nationale Bibliotheek in Florence dacht men daar blijkbaar anders over. Men stelle zich zoiets voor in ons Letterkundig Museum. Hier een envelopje Vondel, daar een boterhammenzakje Huygens of een tupperwaredoosje Cats. Want zoiets moet het geweest zijn: ‘twee vergeelde enveloppen in een bureaulade’. We hebben het over de allergrootste Europese dichter. Ongefrankeerd in een bureaulade. Prego.
‘De bibliotheek heeft al een jaar lang vergeefs naar de enveloppen gezocht,’ meldde persbureau Reuter op vier mei, maar men sluit niet uit dat de resten - we zullen nog zien welke - al zo'n vijftig jaar geleden verdwenen zijn. In 1929 werden ze voor het laatst tentoongesteld en al in 1935 zijn ze bij een interne verhuizing mogelijk in het ongerede geraakt. De conclusie mag derhalve zijn, dat geen van de Florentijnse bibliothecarissen die twee vergeelde enveloppen na 1935 nog bewust onder ogen gehad heeft. Dat is des te merkwaardiger omdat Florence zich eeuwenlang moeite getroost heeft om enige Dante-relieken te bemachtigen.
Dante Alighieri overleed in 1321 in Ravenna, dichter bij ‘het wilde bos’ waar hij zijn reis langs Inferno, Louteringsberg en Hemel begon dan bij zijn geliefde geboortestad Florence. Florence had de dichter van La Vita Nuova en La Divina Comedia verbannen, en het is daarom niet verwonderlijk dat Dantes laatste gastheren in Ravenna ervan uitgingen dat ook zijn stoffelijk overschot non grata was.
Tot 1516 genoot Dante in Ravenna van zijn rust, daarna werd hij in zijn graf omgedraaid. Florence, dat hem ter dood had veroordeeld, was tot inkeer gekomen en eiste het lichaam terug. De paus, Leo X, schaarde zich achter de Florentijnse eis. Het feit dat Leo zelf uit Florence afkomstig was moet de franciscanen die Dantes resten bewaarden, bewogen hebben zich tegen hun werkgever te keren. Ze groeven het overschot op en verborgen het ergens in het klooster. Sindsdien heeft het nooit echt meer geboterd tussen Florence en Ravenna.
Tegelijk echter verdween het gebeente voor het eerst uit het oog en pas in 1677 werd de kleine eikenhouten kist met het opschrift Dantis ossa bij herstelwerkzaamheden teruggevonden. Tweehonderd jaar lang kon het door literatuurpelgrims bewonderd worden, beschut door een keurig monument. In 1781 besloten de franciscanen opnieuw de verdwijntruc toe te passen, nu uit vrees voor de Fransen. Wederom met succes, want in 1857 bleven naspeuringen nog vruchteloos. Pas in 1865, in het zeshonderdste geboortejaar van de dichter, werd de kist bij de sloop van een muurtje herontdekt.
Het kriskras door elkaar bijeengepropte gebeente was weliswaar wal bruin maar verkeerde in goede staat. Twee anatomen, de professoren Puglioli en Bertozzi, viel de eer te beurt het skelet te reconstrueren. Het resultaat was verheugend: de dichter bleek bijna volkomen intact. Alleen de onderkaak, de rechterhiel, en een aantal kootjes van vingers en tenen ontbraken. Vooral het ontbreken van die kaak is jammer; het was een kaak waarmee je de hel door kon. Ravenna liet niets aan het toeval over en opende na de reconstructie ook de sarcofaag onder het Dantemonument in aanwezigheid van een regeringscommissie. Tot ieders opluchting was die sarcofaag inderdaad leeg, op een aantal van de ontbrekende vinger- en teenkootjes na. Sindsdien rust Dante dus vrijwel compleet in Ravenna.
Uit deze historische feiten kan worden afgeleid wat er in de twee verloren enveloppen heeft gezeten die nu verdwenen zijn, hoe men aan die relieken gekomen is, en waar ze ongeveer gezocht moeten worden.
Wat de inhoud betreft, iets anders dan de vermiste onderkaak en rechterhiel, en mogelijk enige kootjes kan het niet geweest zijn. Op het moment waarop dit geschreven wordt, heeft de Nationale Bibliotheek zich daarover niet uitgelaten. Dat lijkt logisch, want het zal nu duidelijk zijn dat die resten om te beginnen al niet in Florence konden zijn behalve via onrechtmatige wegen. Daarnaast, merkten we, heeft sinds 1935 niemand meer echt in die enveloppen gekeken. Bovendien is het niet ondenkbaar, als men de reliekencultus enigszins kent, dat in de loop der jaren de enveloppen steeds lichter geworden zijn. Mij zou het niets verwonderen als die onderkaak, als die ooit nog wordt teruggevonden, tandloos blijkt te zijn.
De officiële lezing van de Bibliotheek luidt dat de relieken in 1899 een geschenk waren van de beeldhouwer Enrico Pazzi. Pazzi zou ze uiteindelijk in bezit hebben gekregen na hun lange omzwervingen sedert de allereerste opgraving door de franciscanen in 1519. Dit lijkt om verschillende redenen onwaarschijnlijk maar vooral omdat een monnik in een donkere grafkelder wellicht enige kootjes over het hoofd ziet maar niet de kaak. Het hoofd, of wat daarvan wil overblijven, is in de reliekencultus altijd een van de meest bijzondere fetisjen geweest.
Waarschijnlijker is het dat Pazzi ze op een of andere manier bemachtigd heeft tijdens de werkzaamheden vanaf 1865 en er jaren later de Florentijnen, die nog steeds met lege handen stonden, een plezier mee heeft gedaan. Waarmee ik niet wil zeggen dat hij ze eigenhandig gestolen heeft. De handel in relieken was in de negentiende eeuw nog levendig genoeg en stond bovendien nog niet in het morbide daglicht waarin wij haar nu bezien. Zo bepaalde de arts Gall, de grondlegger van de craneologie, dat hij zonder hoofd begraven wilde worden en dat zijn schedel moest worden bijgezet in zijn collectie medische curiosa. De schedel van Descartes werd in 1820 in Stockholm voor honderd Franse francs geveild. Een spotprijs vergeleken met een tand van Newton waarvoor een rijke Engelsman bijna zeventienduizend francs neertelde. Diefstal van stoffelijke resten door handelaren en bewonderaars was in die tijd niet ongewoon. Nog in de jaren 1890 werden in Parijs de tombes van Voltaire en Rousseau geopend op grond van het gerucht dat deze leeg zouden zijn. Zij waren echter aanwezig. Een van de commissieleden meende Voltaire zelfs te herkennen aan ‘zijn afgrijselijke glimlach’. Bij een controle na deze controle bleken echter enige kleinere botten ontvreemd te zijn.
Iets dergelijks moet er in de negentiende eeuw met de nu ten tweeden male ontbrekende stukjes Dante gebeurd zijn. Hoe een en ander in zijn werk is gegaan laat zich niet meer reconstrueren. Het is wel duidelijk dat de actuele vermissing geen onlogische schakel vormt in het hierboven beschreven proces van verdwijnen en vinden, en dat we er daarom niet aan hoeven twijfelen dat die enveloppen te zijner tijd op hun bestemming aankomen. Het is jammer dat voor het eerst in deze traditie de oorzaak achteloosheid lijkt te zijn.
Of misschien ook niet. Als ik de zaak moest onderzoeken, zou ik eerst en vooral nagaan of er op de Nationale Bibliotheek in Florence tussen 1929 en 1987 ooit iemand gewerkt heeft die uit Ravenna kwam.
■