Gesprek in de schaduw
Vervolg van pagina 5
zijn en dat die allemaal ‘unmittelbar zu Gott’ staan. Het geloof in de westerse rede als universele maatstaf is niet langer houdbaar sinds Europeanen weten dat zij één cultuur onder vele uitmaken. En het gevolg is dat ze ook binnen hun eigen cultuur geen houvast meer hebben. Exit het verlichte denken.
- Ik zie niet in waarom dat het einde van het verlichte denken betekent.
- Omdat geloof in de Rede een typisch Europees verschijnsel is. Een Indiaan vertrouwt op andere krachten, een Chinees op weer andere. En het romantische denken stelt al die tradities op één lijn. Hoe kan je dan nog kiezen?
- Zelfs als dat zo simpel gesteld juist is, dan nog: ik ben Europeaan en de Verlichting is mijn haven. Ik weet dat er andere havens zijn - in zoverre zie ik het romantische denken dus als een verworvenheid - maar dat is nog geen reden om maar wat rond te dobberen. Bovendien: in mijn haven ligt niet alleen het schip van de Verlichting maar ook dat van het humanisme.
- Terug bij Ter Braak.
- Inderdaad. Menselijke waardigheid. Dat is de uiteindelijke en definitieve grens die aan de menselijke ratio gesteld wordt. Vandaar ook dat ik niet zo bang ben in de valkuil te trappen die wel Dialektik der Aufklärung genoemd is. Op het moment dat de Rede die grens dreigt te overschrijden, of dat nu op het gebied van de techniek of van de ideologie gebeurt, moet zij zich inperken. Je mag nooit menselijke eieren breken als je een ideale omelet wil bakken om die uitspraak van de Webbs over de Sovjetunie in de jaren dertig maar eens om te draaien. Dat Ter Braak dat wist voordat het goed doorgedrongen was hoe vaak en hoe sterk de menselijke waardigheid in zijn strijd geschonden werd, precies dat maakt hem tot op de dag van vandaag actueel. Orwell, Koestler, Gide, Spender maar ook Camus en Trilling en Thomas Mann, allemaal kwamen ze tot eenzelfde conclusie: geloof in de rede, oriëntatie op het verleden, de menselijke waardigheid als uiterste grens, de romantische relativering als zelfkritiek van het verlichte denken.
- Ik blijf het allemaal uiterst vaag vinden.
- Als je het concreter wilt, verlang jij dus naar een ideologie.
- Spaar me.
- Het debiele denken dan?
- Nee.
- Nou, wat dan wel?
- Je forceert me. Laat me toch. Het gaat me prima. Ik schrijf stukjes in de krant, reis eens wat, drink een biertje als het mooi weer is en lees een boek als het regent. Ik behoor tot de eerste generatie die zich alle vrijheden kan veroorloven en nu wil jij me weer in een hoek stoppen. Verdomme.
- Ik wil je niet in een hoek stoppen. Ik vraag van mijn vrienden alleen dat ze een standpunt innemen en niet zomaar stukjes schrijven.
- Oké. Mijn standpunt is uiteindelijk dat ik geen standpunt heb. Als het me goed gaat, voel ik me daar vrij onder. In een mindere bui voel ik me als die vrijgezel op z'n flat die zich 's morgens op het toilet afvraagt of hij het haakje nu wel of niet in het ringetje moet doen. Aan de ene kant een goede gewoonte, aan de andere kant, er komt toch niemand binnen. En ondertussen: van poepen komt niets terecht.
- Dan heb ik toch de betere troeven. Mijn vrijheid is dat ik bij iedere bocht het doel opnieuw formuleer. En daarom heb ik ook zelden last van dergelijke onaangename problemen.
■