Een goed Céline-jaar
Sinds 1976 verschijnen met enige regelmaat de Céline-cahiers, waarin documenten, brieven, inteviews, en andere curiosa die betrekking hebben op Céline, worden opgenomen. Ik zeg met enige regelmaat, maar dat is overdreven: tussen de nummers 6 en 7 gaapt een kloof van zes jaar. Het lijkt of de bron langzaam maar zeker opdroogt. Deel 7 van de Cahiers Céline dat onlangs verscheen (Gallimard, 490 p., f73,80), wordt aangekondigd als een aanvulling op de eerste twee delen, die als titel droegen: Céline et l'actualité littéraire. Alleen de toevoeging littéraire ontbreekt ditmaal. Er is sprake van teksten die vooral betrekking hebben op de politieke (voor)oordelen van Céline. De indeling is chronologisch en volgt de Célineaanse tijdperken: de tijd van de grote romans, van de pamfletten, de oorlog, de gevangenschap in Denemarken en de laatste jaren in Meudon.
Het is een boek waar de geïnteresseerde Céline-lezer eigenlijk allang op zat te wachten. Weliswaar citeerde de ‘definitieve’ Céline-biograaf Françoise Gibault voor zijn boek uitvoerig uit deze geschriften, maar men is nu ook voor het eerst zelf in staat om Célines politieke ontwikkeling op de voet te volgen. Al in 1933 maakt hij duidelijk dat je niet bij hem moet zijn voor hoopgevende adviezen, als hij een enquêtevraag over de mogelijkheid om het fascisme te bestrijden, voorziet van het cynische commentaar: ‘Verdediging tegen het fascisme? U maakt een grapje, u bent niet in de oorlog geweest, juffrouw, dat merk je, weet u, aan dat soort vragen. Wanneer de militairen het voor het zeggen krijgen, juffrouw, is er geen verzet meer mogelijk, men verzet zich niet tegen de Dinosaurus. Hij crepeert vanzelf - en wij met hem - in zijn buik, juffrouw, in zijn buik.’
In de periode na de oorlog heeft hij altijd ontkend dat hij zich tijdens de oorlog in collaborerende tijdschriften in pronationaal-socialistische zin zou hebben uitgelaten. Hij heeft enkel wat brieven geschreven, die vervolgens door de redacties op eigenzinnige wijze zouden zijn vervormd. Dit blijft natuurlijk moeilijk te achterhalen, maar op een paar plaatsen kan men eenvoudig constateren dat hij zich ‘vergist’.
De samenstellers, Jean-Pierre Dauphin en Pascal Fouché hebben belangrijk werk geleverd met dit boek. Uitstekend is ook dat zij Mea Culpa, het werk dat de overgang markeert van zijn ‘linkse’ sympathieën naar de antisemitische pamfletten, integraal hebben opgenomen.
Het is trouwens toch weer een goed Céline-jaar: Guignol's band verscheen zojuist in een vertaling van Frans van Woerden, en in Frankrijk zorgde Maurice Bardèche voor de zoveelste Céline-biografie. Vooral hiernaar zie ik met enige ambivalente belangstelling uit, omdat Barbèche, de zwager van Brasillach, een duidelijk fascistisch verleden heeft, en regelmatig meewerkte aan de collaborerende periodiek Je suis partout. Maar zal de andere kijk op Céline die hij ongetwijfeld heeft, nog veel kunnen verhelderen? We zullen zien.
EJ