Vrij Nederland. Boekenbijlage 1987
(1987)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 6]
| |
Oorlog met de tekenpen Verzet van jongeren in het Gooi, 1940-'45 Samengesteld door Jet Baruch en Jenny Smit Uitgever: De Bataafsche Leeuw, 96, p., f27,50Hans MulderMei 1940 was de Hilversumse hbs-leerling Rob Korpershoek veertien jaar. Toen de capitulatie kwam, huilde hij urenlang en was ontroostbaar. Ruim drie jaar later ging hij in de rol van beambte van de Sicherheitsdienst vloekend tekeer tegen de pleegvader van een joods jongetje en sloeg de man tegen de grond. Over deze opvallende metamorfose en die van andere middelbare scholieren gaat het boek Oorlog met de tekenpen. Verzet van jongeren uit het Gooi 1940-'45, dat onlangs bij de gelijknamige tentoonstelling in het Rijksmuseum te Amsterdam verscheen. Hun verhaal begint al vóór de meidagen van 1940 met het weinig spectaculaire feit van een tekort aan zakgeld. Twee vrienden, Wim Freni en Guus Dull, besloten daar in 1938 wat aan te doen door het ‘Servicebureau Hilversum’ op te richten, dat tegen betaling allerlei klusjes verrichtte. De toen beide dertienjarigen probeerden hun bureautje enige bekendheid te geven met het zelf gemaakte krantje De Ster dat onder familie en kennissen werd uitgedeeld. Het blaadje bleef tot augustus 1940 bestaan. Toen maakten hun ouders er een eind aan, omdat de jongens er steeds meer berichten in zetten over de oorlogssituatie, geschreven op een duidelijk anti-Duitse toon. Ondanks het ouderlijk verbod gingen Freni en Dull door met hun clandestiene activiteiten. Ze verspreidden foto's en speldjes, vermenigvuldigden verboden lectuur en richtten een club op: de naamloze vriendenkring ‘Oranje Boven’. Die club zou illegale uitgaven gaan verzorgen, waar men zich op kon abonneren voor een dubbeltje. Erg geheim waren deze bezigheden blijkbaar niet, want in november 1940 werd Freni bij zijn schooldirecteur op het matje geroepen. Hij moest zijn illegale werk onmiddellijk staken. Ook dat verbod veranderde niets. Vanaf maart 1941 verschenen nieuwe uitgaven in de reeks Kaleidoscoop. Het ironische was, dat niet Freni maar zijn voorzichtige directeur door de bezetter opgepakt werd. Die arrestatie werd, samen met een knokpartij tussen hbs-leerlingen en NSB'ers, die tezelfder tijd in februari 1941 plaatsvond, de aanleiding tot een eerste illegaal optreden van Rob Korpershoek en zijn vriendje Wouter Albers. Zoals bij Freni en Dull kwam die actie - het verspreiden van strooibiljetten met anti-Duitse leuzen - niet zomaar uit de lucht vallen. Korpershoek vertelde later: ‘Ook op school was (na de meidagen 1940) al direct een kern van, ja verzet was het nog niet, maar toch iets van weten, waar je voor staat: een gevoel van solidariteit. Zo was er een leraar Nederlands, die met het verhaal kwam, dat de Duitsers zo slecht niet waren. Een Duitse tank, die Nederland kwam binnenrollen, zou voor een op de weg zittende poes zijn uitgeweken. Een hoongelach ging op: “Rotterdam! Rotterdam!” Diezelfde leraar liet later dat jaar opstellen voorlezen van een paar leerlingen, die bij de Jeugdstorm waren. Dat was pure nazi-propaganda. Er ontstonden daarom rellen in de klas en op een gegeven moment zijn we in staking gegaan. We wilden geen les meer hebben van die leraar.’ Al snel betrokken Korpershoek en Albers andere vrienden bij hun strooi- en plakacties. Ook Freni en Dull kwamen er bij en langzamerhand versmolten de twee clubs tot één illegale groep, die de Naamloze Vriendenkring ‘De Strijders’ werd genoemd. Vanaf februari 1942 werd een eigen krant, Ons Verzet, uitgegeven. In juni 1943 kwam daar vanwege de verplichte inlevering van de radio's nog een tweede blad bij, speciaal bestemd om het publiek van het laatste nieuws op de hoogte te houden. Dit was het berichtenbulletin De Heraut. Het zou overdreven zijn om deze illegale publikaties belangrijke verzetsbijdragen te noemen. De oplage van de gestencilde krantjes was niet hoog. Die van Ons Verzet bedroeg maximaal 1150 nummers. Ook het feit, dat de makers ervan zo jong waren, is niet eens erg uitzonderlijk. In het standaardwerk van Lydia Winkel, de De Ondergrondse Pers 1940-1945, komen méér zeer jeugdige ‘courantiers’ voor, zoals de dertienjarige M. Bot uit Vlaardingen, die in oktober 1944 een eigen Nieuwsbulletin begon uit te geven, of de drie Amsterdamse scholieren P. Snel, A. Visch en R. Hilman, die in het voorjaar van 1945 het krantje Flitsen verzorgden. | |
Propagandistisch tegenwichtWat Ons Verzet echter onderscheidde van veel andere illegale periodieken, waren de illustraties van Rob Korpershoek. Hij behoorde tot de produktiefste van de weinige verzetstekenaars. Het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie bezit van hem meer dan honderd tekeningen, die niet alleen in Ons Verzet, maar ook in andere illegale bladen verschenen. Daarnaast ontwierp hij krantekoppen, tekende kalenders en stelde uit een aantal tekeningen de bundels Oorlog met de tekenpen en 't Politiek Moppenblaadje samen. Ook maakte hij tekeningen voor strooibiljetten en affiches, waarvan er één, een witte vlag aan een geweer met de tekst ‘Die einzige neue Waffe die Deutschland retten kann...’ nationale bekendheid verwierf. Dit strooibiljet werd na de invasie in juni 1944 in een oplage van niet minder dan 400.000 exemplaren verspreid door heel Nederland. Velen hebben altijd gemeend, dat het een door de Engelse RAF uitgeworper vlugschrift was. Korpershoek en zijn vrienden toonden hiermee aan dat ook met de meest primitieve middelen een propagandistisch tegenwicht geboden kon worden aan de professionele Duitse propaganda. Aanvankelijk vervaardigde Korpershoek linosnedes, een techniek die hij op school geleerd had, of tekende direct op het moedervel van het stencil. Dat leverde geen fraaie voorbeelden van tekenkunst op, maar wel bezitten deze prenten een haast aandoenlijke authenticiteit en een emotionele lading, die een professionele tekenaar met betere middelen moeilijk zou kunnen verbeteren. Bovendien, in die tijd van schaarse vrije beelden, betekende elke anti-Duitse prent méér dan men zich in dit televisie- en videotijdperk kan indenken. In de zomer van 1942 was de middelbareschooltijd van deze Hilversumse jongens voorbij. De meesten wilden gaan studeren, maar in maart 1943 eiste de bezetter een loyaliteitsverklaring van elke student. Die weigerden ze te tekenen. Een maand daarvoor waren er bovendien studentenrazzia's gehouden voor tewerkstelling in Duitsland. De jongens moesten daarom onderduiken, met uitzondering van Wim Freni, die een vrijstelling had als ambtenaar bij de spoorwegen en Rob Korpershoek, die met zijn zeventien jaar nog niet in aanmerking kwam voor de Arbeitseinsatz. Zodoende hoefde de uitgave van Ons Verzet niet gestaakt te worden. Maar ook de anderen werden spoedig weer actief en sommigen breidden hun illegale werk nog uit. Enkele jongens gingen vermomd als rechercheurs op pad om persoonsbewijzen in beslag te nemen, die aan de Landelijke Organisatie voor hulp aan onderduikers werden doorgegeven. Rob Korpershoek raakte bevriend met een Rotterdamse kantoorbediende, Wiebo Florissen, die bij hem in de straat zat ondergedoken en pleegde met hem overvallen om joodse kinderen te bevrijden. Deze waren in pleeggezinnen ondergebracht in afwachting van transport naar Duitsland. Een eerste actie, eind 1943, in Amsterdam slaagde. Door zich als SD'ers voor te doen, wisten zij de pleegmoeder te intimideren en de driejarige Miriam Dasberg te bevrijden. Zij overleefde de oorlog en woont nu in Israël. Een tweede overval op 24 januari 1944 in Rotterdam liep op een mislukking uit. De pleegvader, een tandarts, had direct door dat zij geen echte SD'ers waren. Hij weigerde zijn beschermeling, de twaalfjarige Joop van Vlies, Vervolg op pagina 10 |
|