Analytisch denken
J.J.A. Mooij is hoogleraar algemene literatuurwetenschap in Groningen. Hij heeft echter niet Nederlands gestudeerd, of een andere taal, maar wiskunde, een behoorlijk eind naar links dus op de ‘hard’-‘zacht’schaal. Na een paar jaar leraarschap (zo moest men vroeger het gat dichten tussen studie en wetenschappelijke carrière) belandde hij op het Instituut voor Grondslagenonderzoek aan de Universiteit van Amsterdam. Hij promoveerde op de filosofie van Henri Poincaré. In 1970 werd hij hoogleraar in de analytische filosofie aan de Rijksuniversiteit Groningen.
Van wiskunde naar filosofie en uiteindelijk dan van filosofie naar de literatuurwetenschap. Vaak zie je bij mensen die van het ene naar het andere zijn opgeschoven dat iéts van het vroegere is bewaard gebleven: de stijl bijvoorbeeld, of de methode. In De wereld der waarden doet J.J.A. Mooij zich kennen als een puur analytisch denker. Hij neemt een abstract begrip, stelt een aantal vragen, formuleert een voorzichtige definitie, ontleedt in bestanddelen, zet die op een rijtje - alles langs de weg der zuivere beredenering. Mooij doet dit zeer consequent. Te consequent, was mijn conclusie na de eerste drie essays. Mooij maakt zich, om zo te zeggen, schuldig aan ‘analytisme’. Vooral het keer op keer weer ter discussie stellen van de premissen, wekte wrevel. Wie bepaalde zaken niet voor lief neemt, komt nooit een stap verder, laat staan waar hij zijn moet. De tragedie van menig briljante gymnasiast.
‘Waarde’ - de titel van het boek doet het al vermoeden - is het centrale begrip in deze gebundelde essays. Waarden vertellen je wat waard is om in ere te worden gehouden; daarom dienen ze ook zelf in ere te worden gehouden. Waarden moeten. Het alternatief is nihilisme en uiteindelijk de totale onverschilligheid.
Waarden moeten, en vele ervan zijn het waard te worden verdedigd. Maar welke? En in welke volgorde? Iets meer klaarheid over deze vragen, dat is wat Mooij zich in deze essays ten doel heeft gesteld.
Je moet geen ditjes en datjes over de mensen uitstorten. Die tijd is voorbij.
‘Wijdverbreid is de opvatting dat er sinds een aantal jaren in Nederland drastische veranderingen zijn opgetreden.’ Met deze weinig spectaculaire zin begint het eerste essay, ‘De waarde van waarden’. Al ziet hij heel wat constanten, Mooij onderschrijft die opvatting. Om nu die veranderingen te kunnen beoordelen, heeft men maatstaven nodig: waarden, in dit geval. Het vervelende is echter dat deze waarden zélf zozeer zijn verschoven. Mooij: ‘Wat men wil beoordelen is voor een belangrijk deel een dergelijke waardeverschuiving.’
Ortega y Gasset waarschuwde voor de opstand der horden, de massa's die de oude elites, de ‘besten’, onder de voet zouden lopen; wij vragen ons af hoe men bepaalt wie die ‘besten’ dan wel zijn. Huizinga kende zekerheid omtrent wat een waardevolle cultuur is; wij worden geplaagd door cultuurelativisme van allerhande soort. Wat de een goed vindt, vindt de ander verkeerd, en wie heeft er dan gelijk? Een van de weinige algemeen gedeelde waarden die wij in het Westen nog overhebben, is de democratie. Maar die wordt meer en meer uitgelegd als ‘het idee dat aan iedereen in principe dezelfde mate van zeggenschap zou toekomen’, aldus Mooij en hij vervolgt: ‘Dit brengt echter onvermijdelijk met zich mee dat aan alle andere waarden wordt geknaagd. Omdat de waarden van de een evenveel waard zouden zijn als die van een ander, dreigen zij allemaal hun aanspraak op bovenpersoonlijke geldigheid te verliezen.’
Welke waarden zijn in principe gerechtigd deze aanspraak te maken? Mooij is in het bijzonder geïnteresseerd in fundamentele culturele waarden: ‘waarden waarop belangrijke sectoren van culturele bedrijvigheid berusten’. Hij onderscheidt vijf ‘serieuze kandidaten’: rechtvaardigheid, geluk, kennis, efficiëntie en perfectie. De aanwezigheid van rechtvaardigheid - ‘een billijke toebedeling van rechten en plichten’ - in de top vijf zal geen verbazing wekken. Geluk - niet zo eenvoudig te definiëren - hoort er ook zonder twijfel bij. Hetzelfde geldt voor kennis: ondanks kwalijke nevenverschijnselen zijn kennis en inzicht essentieel voor de voortgang van de westerse beschaving, merkt Mooij terecht op. Maar efficiëntie en perfectie? Verwijzen die niet eerder naar de wijze waarop iets moet gebeuren? Naar de wijze waarop, bijvoorbeeld, rechten en plichten billijk dienen te worden toebedeeld, of naar de wijze waaiop kennis moet worden verkregen.
Mooij twijfelt zelf ook een beetje of ze in het rijtje van fundamentele waarden thuishoren. Van perfectie zegt hij: ‘Zij overlapt tot op zekere hoogte de eerder genoemde grondwaarden.’ En hij vraagt zich af of efficiëntie niet veeleer is ‘gekoppeld aan de rationaliteit’. Ja, zou ik zeggen, en rationaliteit lijkt me al mooi vertegenwoordigd in de waarde kennis en inzicht.
Heeft de romantiek dan geen fundamentele culturele waarden te vergeven? Uniciteit wellicht, waardering voor alles wat in de culturele bedrijvigheid enig is. Of originaliteit. De waardering voor een groot kunstwerk berust voor een belangrijk deel op zijn originaliteit. Maar ook in de wetenschap is het een belangrijk criterium, al wordt het niet altijd even graag toegegeven. Ook in de wetenschap wordt degene die eerder dan iemand anders met iets nieuws komt, hoger gewaardeerd. Het lijkt me geen toeval dat een socioloog (A. de Swaan) daarop heeft gewezen. De sociologie is een dochter van de romantiek.