Gemythologiseerde wezens
Ondanks mijn pogingen vier nieuwe vertalingen uit het Scandinavische taalgebied met een Scandinavische bril op te lezen, struikel ik in de roman De laatste stad van de goden van de Noor Tor Age Bringsvaerd over de clichés. Het verhaal speelt in de toekomst, ‘ver na de grote paddestoel’, en is bevolkt met alle mogelijke gemythologiseerde wezens. De vader van de hoofdpersoon blijkt zelfs een machine, die zijn handen af kan schroeven en vervolgens vernietigende bliksemstralen af kan vuren op een vijand in luchtvaartuigen die hier ‘ijzeren vogels’ heten. Bringsvaerd voert ons mee naar een toekomstig stenen tijdperk, waarin de mens strijd moet voeren tegen ratten, honden en robots van duistere afkomst. Ordinaire science-fiction en niets meer?
Ook in het debuut van de Deense schrijver Pelle Goldin Nazomeridylle komen we in een andere wereld terecht waarin we elk moment een te voorschijn schietende trol zouden kunnen verwachten. Er is sprake van een geheimzinnige, duivelse slotvrouwe, een onderaards stelsel van geheime gangen waaruit niemand terugkeert en een mysterieus kasteel. Een ‘luchtig’ verhaal noemt uitgever Flint het op de omslag, ‘over een labyrintische liefde die bovengronds niet te realiseren is’. Even verder heet het ‘de strijd van de mens die zoekt naar het binnenste van het verborgene’. Mystiek?
Heel veel aardiger is De gouden bol van de Deense schrijfster Hanne Marie Svendsen, een roman over vierhonderd jaar menselijk bestaan op een vrij afgelegen eiland. Van de tijd waarin de huizen strooien daken hebben, tot voorbij onze dagen, als milieuverontreiniging het bestaan op het eiland onmogelijk maakt. Prachtig beschrijft Hanne Marie Svendsen hoe het leven zich in de tijd ontwikkelt, en vooral haar vrouwenportretten zijn schitterend. Van geslacht op geslacht ontmoeten we vrouwen die dieper dan de oppervlakte kunnen kijken, en vanaf het begin gebeuren er dingen die wij niet kunnen verklaren. Zo blijken twee heren Hokbien (een soort Jansen en Jansens in zaken) robots te zijn waarin zo nu en dan een luikje openspringt; en ook de gouden bol uit de titel bezit onvermoede krachten. Aan het eind nemen de wonderen echter de macht over in De gouden bol. De laatst overgebleven eilandbewoners verlaten hun troosteloos geworden woonplaats per zwevend bos: ‘Zo vlogen we weg en vliegen we al een eeuwigheid en een onderdeel van een seconde. Terwijl we door de ruimte zweven komen we andere bossen tegen die zich hebben losgerukt. Ze wiegen rustig voort met hun dieren- en vogellast. Een schip met witte zeilen schommelt voorbij.’ Waarschuwt Hanne Marie Svendsen ons hier in sprookjesachtig proza voor een gedwongen uittocht als we de natuur voorgoed hebben verpest?
Van de Noorse schrijver Jan Kjaerstad verscheen in Nederlandse vertaling Homo falsus of de perfecte moord, een ‘stadsroman’ ditmaal. ‘Leven is,’ zo begint het motto (Ibsen), ‘oorlog met trollen in de gewelven van je hart en je hersenen. Schrijven is - een vonnis over jezelf uitspreken.’ Meer dan de trollen in dit motto komen we in Homo falsus aan mythische figuren niet tegen. Dat betekent niet dat er niets wonderlijks gebeurt: het personage dat door de hoofdpersoon (een schrijver) in het leven wordt geroepen is in staat door een oosterse truc mannen tijdens het hoogtepunt van de geslachtsdaad te doen verdwijnen. De extreem feministische vrouw komt in contact met haar zorgvuldig uitgezochte slachtoffers door hun anonieme brieven te sturen. Gevoelens laat de schrijver de vrouw niet koesteren, ze is ‘iemand met een computerbrein, opgegroeid in een maatschappij die gebaseerd is op de dialectiek tussen 1 en 0, goed en kwaad. Een vrouw die twee en twee alleen maar logisch combineert, optelt, zonder een wil tot synthese, een produkt van deze samenleving, een kil, calculerend mens’.