Voorheen de koloniën
Militaire geschiedschrijving is een genre met eigen regels. Dagorders en verslagen vormen belangrijke bronnen en in de beschrijvingen krijgen we niet te maken met soldaten die vloeken omdat er weer geen rijst en verband is afgeleverd, maar met de eerste compagnie die op weg gaat van A naar B, daar het ravijn niet over kan omdat de brug is vernield en vervolgens zich ter linkerzijde terugtrekt om ten slotte de vijand te ontmoeten in een schermutseling te 23.00 (drieëntwintig uur) waarbij vijf gewonden. Het is even wennen, maar zo is dat proza. Het gedenkboek van veertig jaar Zeven December Divisie (De Bataafsche Leeuw, f35,30), de divisie die zo belangrijk was in de guerrilla-oorlog in Indië 1946-1949, bevat veel van dat proza, maar ook een heldere inleiding over het politieke lotgeval dat de soldaten van de Zeven December Divisie naar Indië dreef. Ze moesten er de plaats van de veelgesmade Britten innemen die na de Japanse capitulatie het bewind in Indië overnamen en volgens vele Nederlanders er veel te lauw optraden tegen Soekarno en de pemoeda's, de revolutionaire, vaak criminele jongeren die verantwoordelijk waren voor de gruwelen van de bersiap-moordpartijen op vooral Indo-Europeanen (zie verderop in dit artikel het boek Vlucht naar het vaderland). Die Britten, schrijven dr. C.M. Schulten en drs. H.L. Zwitzer (beide beroepsofficier) en drs. J. Hoffenaar, verloren in Indië 2482 man; ‘ook zij hadden zich in een wespennest gestoken’. Dat is ongeveer zoveel als er jongens en mannen aan Nederlandse kant sneuvelden; ik heb niet het gevoel dat dát leeft bij onze oud-Indisch-gasten die vaak zo smalend doen over de Britse troepen in die tijd.
De Zeven December Divisie vermeldt weinig over de interne aangelegenheden in het leger (corruptie, ontevredenheid, excessen, slecht eten, slechte voorzieningen). Het boek is een geobjectiveerd verslag dat de oorlog achteraf een ordelijk aanzien geeft. Maar in werkelijkheid is oorlog verwarring, zoals Jacques van Doorn onlangs schreef. Dat had, zonder dat De Zeven December Divisie daarmee in een slecht daglicht werd geplaatst, toch iets meer door de dagorders, verslagen en de analyse van de militaire operaties heen mogen schemeren.
Maar deze aantekeningen ten spijt: De Zeven December Divisie is een onmisbaar boek voor wie ook maar iets begrijpen wil van wat er militair nu eigenlijk gebeurde in de guerrilla in Indië.
Nog meer geschiedschrijving over die periode vinden we in de roman Het Peloton van Ben Laurens (Ad Donker f29,50). Onderwerp is de kleine vitale eenheid waar een leger aan de basis op steunt: het peloton en zijn commandant. Van centraal belang in het peloton is het karakter van de commandant. Ben Laurens heeft hem en de mannen rond hem beschreven in de romanvorm en dat spijt me een beetje. Ik denk dat memoires de herinneringen van Laurens meer recht hadden gedaan. Maar voor de mensen die er toen waren of die er nu op studeren, is de roman vanzelfsprekend een bijdrage aan hun inzicht of kennis.
Hetzelfde kan niet worden gezegd van de romans van Wim Hornman die gaan over Indië en Korea. De roman over Korea heet Field of Honor, Veld van Eer en is geschreven naar het scenario dat Henk Bos voor de gelijknamige film schreef. Niet lezen en niet naar gaan kijken. Rommel. Hetzelfde gehannes met machodom, mooie meiden, ruwe bolsters, blanke pitten en schreeuwerig onbenul treft u aan in De hele hap, jungle-oorlog van de mariniers op Oost-Java. De aalmoezenier heeft zachtmoedige ogen (en altijd gelijk, die áál toch) en het Indische meisje heeft spitse borstjes en fluweelzachte ogen. Dat is nog eens nieuws.
Beide uitgaven van Omega en allebei f29,50.
Vlucht naar het vaderland (Moesson, f33,50) zijn de herinneringen van de Indo-europese Telma Kolmus-De Vink die haar kinderjaren en meisjestijd op Java beschrijft. Ze is een kind uit de kleine, burgerlijke Indische ambtenarij, ze voelt wrok tegen de superieure racistische Hollanders, ze tobt de oorlog buiten het kamp door, en is getuige van de bersiap. Dan neemt haar afkeer van het Indonesische nationalisme traumatische vormen aan en dat trauma tekent het boek en haar verhouding met enerzijds de Indonesiërs en anderzijds de Hollanders voorgoed. De Nederlanders worden meer en meer vrijgepleit, zelfs de NSB in Indië (en die mocht er wezen, al zat hij anders in elkaar dan in Nederland) wordt weggeredeneerd. De Indonesiërs daarentegen zijn de zeer kwade pier. Dat alles leidt in Nederland tot poging zich aan te passen ‘om ons doel te bereiken: de erkenning en het respect van onze blanke landgenoten’. Die erkenning komt, maar ook de Turken, de Marokkanen, de Tamils, de Surinamers. De nieuwe stroom emigranten wekt de woede van mevrouw Kolmus: die mensen krijgen van de bijstandswet voor niks waar de Indischen alles zelf hebben moeten opbrengen (inderdaad, Indische families hebben alle steun tot de laatste cent toe moeten terugbetalen) en de Nederlandse regering spreidt voor die vreemdelingen het bedje maar. Het zijn hele tirades, en ze zijn beschamend, maar ze horen onlosmakelijk bij een complex van inzichten en gevoelens dat sommige oudere Indische mensen tekent.
Twee heel andere boeken over de naoorlogse tijd in Indië: Cees Wiebes en Bert Zeeman maakten aantekeningen bij de uitgave van de Indonesische Dagboeknotities van oud-ambassadeur dr. H.N. Boon. De notities zijn scherpzinnig, goed geïnformeerd, vaak amusant, en beschrijven een reeks van sleutelfiguren in het Nederlands-Indonesische conflict. De aantekeningen zijn goed, al is het geheel een beetje lectuur voor de ingewijde. (De Haan Dossier, f34,50). Ronald Gase publiceerde in Vrij Nederland al een deel van zijn boek Beel in Batavia (Anthos, f32,50) dat heel veel deels nieuwe informatie geeft en ordent. Hij heeft met veel belangrijke mensen rond Beel en met de staatsman zelf gesproken. Misschien was achteraf de vorm van een monografie toch nog mooier geweest dan het encyclopedische verhaal dat nu ontstaan is. Maar desondanks: een uitstekende bijdrage aan de geschiedschrijving over die periode.
Ten slotte een korte aantekening: in Leiden (Doelsteeg 16, postbus 9515, 2300 RA) verscheen Volume X, nummer I, jaargang 1986 van Itinerario. Onderwerp is India and Indonesië from the 1920 to the 1950s, the Origins of Planning. India en Indonesië worden vaak vergeleken, maar kan dat? Een keur van deskundigen (L. Blussé, Anne Booth, C. Fasseur en D.H.A. Kolff, C.W. Watson, B.R. Tomlinson, O. Goswami, Kuntowidjojo en Sartono Kartodirdjo) liet zijn licht schijnen op de vergelijking. De bundel is uiterst interessant voor, wat ik maar noem, gevorderden. Wat ik miste was in het hoofdstuk over onderwijs een echt goed vergelijkend stuk over de koloniale strategie van met name India. (Uitgever: Brill te Leiden, f58, -) Intinerario is het tijdschrift van het Centrum van de Geschiedenis van de Europese Expansie. Wie de hele jaargang bestelt, krijgt het hier besproken nummer voor niks meegeleverd. Dat geldt ook voor de drie volgende jaargangen waarin nog drie van deze speciale nummers worden uitgegeven.
TESSEL POLLMANN