Tijdschrift
In de vierde jaargang van Literatuur, 1987/1, constateert een olijk in de lens blikkende Peter van Zonneveld dat het goed gaat met de literatuur. Elke zichzelf respecterende stad heeft tegenwoordig een literair café, waar je kunt uitrusten van je literaire wandeling en waar je, als er toevallig geen schrijver optreedt, alle literaire bijlagen van kranten en weekbladen kunt doornemen, zegt hij. Ook met de neerlandistiek gaat het goed: het aantal letterenstudenten neemt nog steeds toe en de universiteiten hebben hun werkterrein vergroot door meer aan de literatuur perifere zaken te gaan bestuderen. Maar Van Zonneveld maakt ook een tiental jaren eerder gehoorde kritische opmerking: de relatie tussen de universiteit en de maatschappij zou nog veel meer kunnen opleveren. Van Zonneveld pleit voor meer literatuur op de televisie: een spannende serie over Ferdinand Huyck of een schokkende documentaire over het bewogen leven van Bilderdijk. Een aardig pleidooi, maar het staat wel in het verkeerde blad, want Literatuur is nog steeds niet meer dan het informatieve ‘vakblad voor liefhebbers’ zoals het zich enige jaren geleden aankondigde. Met de onderwerpkeuze holt het blad vaak achter de feiten aan. Aan welke liefhebber van de letteren kan bijvoorbeeld de literaire rel rond Mystiek lichaam van Kellendonk ontgaan zijn? In alle dag- en weekbladen hebben de recensenten over dit boek hun meer of minder omstreden mening gegeven. Ik vraag me af waarom Ton Anbeek dan nog in dit nummer van Literatuur zijn overbodige duit in het zakje komt doen. Juist voor Literatuur-lezers moet dit een uitgekauwde kwestie zijn. Anbeek somt nog eens de veelgehoorde voorbeelden op als Flauberts proces vanwege uitlatingen in Madame Bovary, Hermans' proces over Ik heb altijd gelijk, Reves vermeende godslasterlijkheid en de weigering om
Brandt Corstius de P.C. Hooftprijs te verlenen. Kellendonk had volgens Anbeek niet in de periode dat Mystiek lichaam verscheen ook een interview in de NRC moeten laten publiceren. Daar is de verwarring tussen wat de romanpersonages en de schrijver zeggen begonnen. ‘Kellendonk had beter zijn mond kunnen houden. Nu heeft hij sommige critici een breekijzer gegeven waarmee ze een dubbelzinnig boek eenduidig konden kraken,’ is Anbeeks onverwachte en merkwaardig tegenstrijdige conclusie. Dick van Teylingen kauwt voor de lezers die het nog niet was opgevallen dat er van Hersenschimmen van Bernlef ruim honderdduizend exemplaren zijn verkocht, het succes van deze roman nog even uit. Het boek wijkt geenszins af van Bernlefs overige oeuvre stelt hij, dus echt verklaren kan hij de hoge verkoopcijfers niet. Verder bespreekt hij de toneel- en filmversie van het boek. Chaim Levano haalde er de taalfilosofische ideeën van Ludwig Wittgenstein bij en maakte, naar wat ik uit Van Teylingens bespreking opmaak, er een nogal verwarrende toneelvoorstelling van. Het toneelstuk lijkt uiteindelijk weinig meer met de roman gemeen te hebben dan de titel. De Peruaanse Heddy Honingmann is al aan haar zevende scenario bezig van Hersenschimmen samen met een Tsjechische cineast. De plannen die zij heeft om hoofdpersoon Maarten Kleins aangetaste ideeënwereld te gaan verbeelden kunnen een heel mooie film gaan opleveren, begrijp ik uit Van Teylingens interview met haar. En Peter van Zonneveld kan gerust zijn, want er zijn al afspraken met de VPRO gemaakt voor de vertoning van de verfilming van Hersenschimmen op de televisie, waarschijnlijk volgend jaar.
EVA COSSEE