Tegenstrijdige eigenschappen
De bekende literatuurhistoricus en Indiëkenner Rob Nieuwenhuys, zelf een jongen met Indonesische en Europese voorouders, beziet onder het pseudoniem Breton de Nijs in Vergeelde Portretten (1954) zijn welgestelde familie met de koele taxerende blik van de man die heeft leren classificeren naar de ‘wetenschappelijke’ denkbeelden over ras en karakter waar de kolonie mee was doordrenkt. Hij schrijft over de vrouwelijke familieleden met hun ‘gemengde bloed’ het volgende: ‘De jongeren uit deze familie, en vooral de jongere vrouwen zijn soms schoonheden, vooral daar waar zich het bloed vermengd heeft. Met een zachte koelit langsep (licht, matte teint - TP), spierwitte tanden en een lichtwiegende gang (...) zijn het ware beauties, maar toch met iets koels in hun blik, iets hards. Misschien is het niet alleen hardheid, want ze zijn vaak licht geroerd, pathetisch en goedhartig zelfs, maar er is een inslag van berekening, van behaagzucht, van heerszucht en van ijdelheid. Ze zijn voor ons merkwaardige typen, een mengeling van tegenstrijdige eigenschappen. Ze zijn vaak even innemend als afstotend.’ Het curieuze van deze passage is dat Nieuwenhuys hier spreekt over familieleden die ‘voor ons’, dus voor hém als volstrekt geassimileerde Europeaan ‘merkwaardige typen’ geworden zijn.
Hij waarschuwt de lezer deze ‘merkwaardige typen’ toch vooral niet op psychologische of sociologische wijze te klassificeren, en laat daarbij de suggestie open dat een ouderwetse biologische kijk op zijn mooie, behaagzuchtige en ijdele, harde nichtjes wellicht de juiste is.
IJdel, hard, behaagzuchtig, en vooral geil zijn de Indo-europese meisjes ook in de romanliteratuur uit de koloniale periode; Annemarie Cottaar en Wim Willems geven daar in hun boekje Indische Nederlanders, een onderzoek naar beeldvorming (Den Haag 1984) een serie goede voorbeelden van. Het Indo-europese meisje, ook wel kortweg het Indische meisje genoemd, is sensueel en altijd op zoek naar een blanke man die zij aan de haak kan slaan. Dat is het beeld. De werkelijkheid was zoals altijd ingewikkelder: natuurlijk was er onder Indische mensen de neiging een partner te zoeken onder de blanken, want die golden immers als machtiger, rijker en begaafder. Maar om zo'n partner te vinden was het veeleer aangeraden ingetogen en kuis te zijn, en niet extra sensueel of begeerlijk. De gedachte dat Indische meisjes altijd maar ‘zu haben’ waren komt wel veel voor in de koloniale literatuur, maar daarbij lijkt de wens de vader van de gedachte.
Jill Stolk
Het is tegen deze complexe achtergrond van oordelen en vooroordelen, nog steeds wijd verbreid onder mensen met een Indisch verleden, dat Jill Stolk vorig jaar haar roman Onder de blauwe sarong schreef. Als kind al heeft de ik-figuur van haar Indo-Europese ouders in Den Haag op subtiele wijze de boodschap meegekregen dat het Indo-europese meisje zich met een bijzondere kuisheid moet gedragen omdat haar reputatie extra kwetsbaar is. Voor zij het weet immers zal zij, als zij zichzelf niet in bedwang houdt, de mannen naar zich toelokken, en dat zal haar verlagen in de ogen van het toch al zo kritische Hollandse publiek dat de Indische mensen nog steeds voor ‘blauwen’ (geliefd Indisch scheldwoord voor Indo-europeanen) uitscheldt. Jill Stolk vat het ‘image’ van het Indische (afwisselend wordt Indisch en Indo-europees door elkaar gebruikt) meisje zo samen: ‘Ze is onverschillig, mat, onzeker, melancholiek, indolent, passief, met een minderwaardigheidscomplex geboren.
Wat nog meer. Wat voor eigenschappen gaan er nog meer in mij schuil. Wat ben ik nog meer. Wat denken ze nog meer van mij.
Ik ben schuchter, teruggetrokken, mensenschuw bijna. Ik ben niet vatbaar voor een degelijke opvoeding.
Zonder wilskracht ben ik.
Flink ben ik niet.
Vrees voor aanpakken heb ik.
Alle eigenschappen gewoon medegekregen met het Indische bloed.
Ik, Salma, Indisch meisje, kind uit ouders van het geweldige, schroeiende, land ginds, paar een lome indolentie aan een tomeloze hartstocht.
Hoe dat kan? Ja, dat is nou juist het raadsel van het Indische meisje. In bed of al wat tot bed zou kunnen dienen, slaan de sterren en vonken ervan af, maar iedere stap in de maatschappij, zodra ze zich buiten het bed bevindt zeg maar, is een foute stap.
Alles doet ze fout, onhandig of net aardig, nooit zo in de roos als een gewoon Nederlands
Vervolg op pagina 10