VN Vrij Nederland
Boekenbijlage
28 maart 1987 - nummer 13
Een sluier van angst
Gerard Durlachers onuitwisbare kinderjaren in het Derde Rijk
Drenkeling Kinderjaren in het Derde Rijk door Gerard Durlacher Uitgever: Meulenhoff, 110 p., f22,50
Leon de Winter
Gerard Durlacher geeft zijn nieuwe boek Drenkeling de ondertitel Kinderjaren in het Derde Rijk mee. Zijn eerste boek, het indrukwekkende Strepen aan de hemel, wordt op de eerste pagina vermeld met de ondertitel Oorlogsherinneringen. Het ontbreken van het woord herinnering ter nadere aanduiding van Drenkeling stelt meteen een interessant probleem aan de orde - een probleem dat alles te maken heeft met het weergaloze niveau waarop Durlacher over zijn vroegste jeugd in Baden-Baden schrijft.
Als zijn boek begint, introduceert Durlacher een ik-figuur die niet veel ouder kan zijn dan een jaar of vijf, een gevoelig, scherp observerend jongetje in een redelijk welvarend milieu van geassimileerde joden. In het eerste hoofdstuk verstoort het kind in het plaatselijke theater een optreden van de Kerstman doordat het onder de baard het gezicht van de bovenbuurman herkent, oom Herbert, die toneelspeler is. Natuurlijk geeft het kind luidkeels blijk van zijn verrassende ontdekking, wat hilariteit en ergernis onder de aanwezige volwassenen teweegbrengt. Door een van de ouders, een vader van twee jonge meisjes, wordt hem woedend toegevoegd: ‘Brutaal jodenjong, ik zal je...’
Hiermee zet Durlacher de toon: een kind wordt overvallen door gebeurtenissen die het niet kan begrijpen en die ook door zijn ouders niet beheerst kunnen worden. Er heerst gevaar, net zo ongrijpbaar als een natuurramp, het overkomt hem, tast de veiligheid, geborgenheid en regelmaat aan en legt over alles een sluier van angst. De anekdoten die Durlacher vertelt schitteren door eenvoud. Hij beschrijft de kleine incidenten in het leven van een kind, die echter in scherp contrast staan tot de grote maatschappelijke omwentelingen van die tijd, het begin van de jaren dertig in Duitsland. Op school neemt het joodse jongetje een uitzonderingspositie in, te midden van in het bruin gestoken klasgenoten. Op een dag wordt het achternagezeten en getrapt en geslagen, om redenen die het niet kan bevatten. Het kind ziet fakkeloptochten voorbijtrekken, maakt mee hoe het gezin geterroriseerd wordt door een huishoudster die er de nodige antisemitische sentimenten op na houdt.
Gerard Durlacher
bert nienhuis
De titel van het boek is ontleend aan de centrale passage in de reeks op zichzelf staande hoofdstukken, die ook als afzonderlijke verhalen gelezen kunnen worden. Als het kind met zijn ouders op vakantie in Riva is, ziet het hoe twee andere kinderen gered worden door een kelner met wie hij een onuitgesproken band heeft: ‘Hij zegt niet veel, maar ik weet dat hij mijn vriend is.’ Het kind maakt de kelner in paniek attent op de twee drenkelingen en ze worden door de sterke man op de kant gebracht. In de laatste regels van zijn boek komt Durlacher terug op dit beeld:
‘Talloos veel Duitsers lieten zich tot barbarij verleiden.
Talloos veel Duitsers, onverschillig of door angst verlamd, zagen ons, vlak voor hun ogen, verdrinken.
En enkelen, moedig als kelner Fritz in Riva aan het Gardameer, redden een drenkeling uit de golven.’
In Strepen aan de hemel slaagt Durlacher erin door een geserreerde stijl en een bijna sociologische houding de broodnodige distantie te behouden, waarom een thema als dit vraagt. Strepen aan de hemel bevat zelfs een lijst met noten die naar andere literatuur verwijzen. De gebeurtenissen zelf, de verschrikkingen, de pijn, het radeloze verdriet - ze zijn bekend en alleen de vorm kan ze doen onderscheiden van de tot entertainment verworden behandelingen die de televisieserie Holocaust kenmerkte. Alléén een beschrijving van de ellende levert een soort emotioneel zwelgen op dat de gigantische berg literatuur, studies, analyses over het nationaal-socialisme lijkt te negeren. Inzicht, beheersing - dat streeft Durlacher na, ofschoon hij tussen elke zin duidelijk maakt dat zoiets bij een poging moet stranden. Maar de triomf van zijn twee boeken bewijst dat een gestrande poging literatuur kan voortbrengen.
Vorm - een lastig, abstract begrip. Het verhaal van Drenkeling is zeer precies en omstandig vorm gegeven. De zinnen, veel meer dan in Strepen aan de hemel, zijn zwaar, barok zelfs. Durlacher gebruikt veel adjectieven, schept sfeer met zorgvuldige interieurbeschrijvingen en slaat niet op de vlucht voor clichés. De gevoelsstemmingen van het kind probeert hij met die clichés te vangen, want ze zijn inderdaad clichématig. De wereld om het kind heen beschrijft hij met de exactheid van een man van middelbare leeftijd, het perspectief van degene die het doorstaan heeft. Het probleem waar ik in het begin op doelde wordt daar zichtbaar: het lijkt me onmogelijk dat Durlacher zonder te fictionaliseren zijn herinneringen beschrijft. De talloze details, observaties, zorgvuldig gedoseerde achtergrondinformatie kunnen niet anders dan van de volwassen Gerard Durlacher zijn, die zijn verbeelding heeft losgelaten op zijn schimmige herinneringen, op onuitwisbare beelden die iedereen heeft opgeslagen en die basis vormen van ieders persoonlijke mythologie.
Herinneringen, zeker aan een ver verleden, zijn onbetrouwbaar. Durlacher wordt volgend jaar zestig en daalt in Drenkeling vijfenvijftig jaar af. Zijn kindertijd wordt gekenmerkt door schokken en verhevigingen die de meesten van ons onbekend zijn, en daardoor alleen al - en vermoedelijk ook met de hulp van therapieën die hij in Strepen aan de hemel en passant vermeldt - zijn ze scherper blijven hangen. Maar door de manier waarop Durlacher ze beschrijft, met een overrompelende Formulierlust, plaatst hij zijn herinneringen in een schemergebied waar de grenzen tussen autobiografie en fictie vervagen. Drenkeling is geen objectief verslag van een kindertijd in het Derde Rijk. Het boek, opgedeeld in acht hoofdstukken die elk een eigen titel dragen, is nadrukkelijk gestileerd door een volwassen auteur die een uiterst emotionele periode van zijn leven voor een buitenstaander probeert op te roepen. Daarbij maakt hij gebruik van alle literaire middelen die hem ten dienste staan, dus fictionaliseert hij ook.
Doet hij daarmee afbreuk aan ‘de’ geschiedenis (voor zover die bestaat)? De feiten, de historische, kloppen. Hitlers machtovername, de moord op Dolfuss, dit zijn het soort bakens dat Durlacher op de achtergrond uitzet. Op de voorgrond ontwikkelt zich een verhaal dat zich onttrekt aan objectieve toetsing. Het is mogelijk dat Durlacher zich uitputtend heeft verdiept in de inrichting van sommige huizen die hij beschrijft, foto's heeft teruggevonden, hier en daar een stokoude ooggetuige heeft aangetroffen, maar de indruk die zijn boek op mij maakt is die van een fictieve condensatie van persoonlijke ervaringen. Daarmee doet Durlacher mijns inziens geen onrecht aan ‘de’ geschiedenis; hij verrijkt de kale feiten, hij brengt opnieuw, voor de zoveelste keer, de bekende verhalen over lijden en verlies door een authentieke verwoording onder de aandacht van de murwgeslagen lezer.
Het laatse hoofdstuk van Drenkeling doorbreekt het fictieve kader van zijn kindertijd. Opeens spreekt de volwassen verteller over zijn huidige leven, vader van een gezin, in een auto op de terugweg van een vakantie in Zwitserland. Hij rijdt in Duitsland om, naar een plek van vroeger, beladen, met onzichtbare mensen gevuld. Emoties bestormen hem. Hij eindigt met het beeld van de drenkeling in het Gardameer bij Riva, een beeld dat hij gebruikt om zichzelf te typeren. Hiermee maakt hij van zijn eigen ervaringen literatuur, maakt hij van een persoonlijke herinnering een symbool, wat de ultieme literaire daad is van iemand die overleefd heeft.
Durlacher raakt met Drenkeling de essentie van literatuur.
■