Oedipus
In de praktijk blijken toepassingen ook vrijwel altijd pas vele decennia later bedacht te worden dan de eraan ten grondslag liggende ‘uitvinding’. In natuurwetenschap, techniek en maatschappij (een voordracht uit 1968) geeft hij een stel fraaie voorbeelden: de bouwstenen voor de radar werden in de vorige eeuw al ontwikkeld, een hoofdgedachte die aan de laser ten grondslag ligt, staat al in een publikatie van Einstein uit 1917. Zelfs fouten moeten de ruimte krijgen: op die manier is al veel ‘per ongeluk’ uitgevonden. Anderszijds wijst hij op het gevaar van een te grote arrogantie (zie citaat aan het begin van dit stuk), omdat nu eenmaal in alle wetenschappen geldt dat ‘een historische beschouwing ons leert dat elke theorie slechts een benadering is, die voldoende is voor een bepaald gebied van verschijnselen en een bepaalde vereiste nauwkeurigheid’. Ook fysici hebben de waarheid niet altijd in pacht, en hun onderzoeksresultaten kunnen griezelige gevolgen hebben.
Casimirs angst voor de atoombom komt op vele momenten aan de zijlijn naar boven. In de net al genoemde voordracht uit 1968 schetst hij de toestand in de wereld als volgt: ‘Een kleuterschool ligt vol geladen geweren. De kleuters weten weinig over leven en dood, weinig over de kracht van een kogel maar ze kunnen een beetje mikken en de trekker overhalen. De geweermakers zijn ongerust, maar ze worden goed betaald, ze vinden geweren interessant en bovendien, als ze ooit protesteren worden ze meteen op hun nummer gezet. Weten ze dan soms niet dat om de hoek een andere kleuterschool is die ook geladen geweren heeft? De kleuters spelen en knokken af en toe een partijtje met de andere school en voorlopig gaat alles goed. Maar in de kastjes liggen de geladen geweren. Ik weet dat elke vergelijking mank gaat, maar toch heb ik soms het gevoel dat deze bizarre parabel griezelig dicht bij de werkelijkheid is. Wel ben ik mij bewust dat het misschien wat beledigend is wanneer ik politici en legeraanvoerders vergelijk met onmondige kleuters. Ik zie geen kleuters in de zaal. Ware dit wel zo, dan zou ik hun mijn welgemeende excuses aanbieden.’ Casimir heeft er niet veel vertrouwen in, maar het is vreemd dat hij het elders heeft over ‘verschrikkelijke - en daarom tot nu toe godzijdank slechts afschrikwekkende - vernietingswapens’. In Hirosjima en Nagasaki denken ze daar vast anders over.
De schuldvraag die in dit verband altijd weer opduikt, verwoordt hij met de volgende vergelijking: ‘Oedipus kon met geen mogelijkheid weten dat het zijn vader was die hij doodde en zijn moeder met wie hij trouwde. En toch voeldt hij zich intens schuldig. De situatie van de fysicus valt te vergelijken met die van de held uit de Griekse tragedie. Maar laten wij onszelf niet de ogen uitsteken zoals Oedipus deed. Wij moeten ze wijd open houden.’ Meer kunnen ze ook niet doen, ben ik bang.
Anderszijds mogen fysici misschien wel een beetje een hoge pet van hun vak op hebben. De vorderingen die er deze eeuw geboekt zijn, zal iedereen spectaculair willen noemen. In Toen de ideeën van Demokritus werkelijkheid werden zet Casimir ze nog eens op een rijtje, en ook voor wie niet alle details begrijpt, leest dat verhaal als een spannende detective. Bovendien heeft de natuurkunde iets voor op vele andere vakken: over de hele wereld onderzoekt men dezelfde dingen en ook pakweg een marxistische omgeving kan de resultaten niet veranderen. Of, zoals Casimir stelt: ‘Ideeën over mensenrechten, over persoonlijk bezit, over huwelijk en de zin van familiebanden, over leven en dood, over seksuele ethiek, over goed en kwaad in het algemeen lopen zeer uiteen; ideeën over natuurkunde niet.’
Internationale samenwerking maakt een wetenschap groot en sterk, en binnen de fysica is daar al heel lang sprake van. Casimir zelf heeft aan het begin van zijn carrière tijdenlang bij de Nobelprijswinnaars Niels Bohr (in Kopenhagen) en Wolfgang Pauli (in Zürich) gewerkt. Ook andere grote namen (Einstein, Kamerlingh Onnes, Lorentz) keren regelmatig terug. Casimir heeft ze niet allemaal persoonlijk gekend, maar hij kan ze wel voor ons plaatsen.
Het enige dat je op deze bundel tegen zou kunnen hebben, is dat het allemaal een beetje ‘ouwe koek’ is: Casimir heeft zijn ideeën wel vaker geventileerd, en super-origineel zijn ze niet te noemen. Het nare en wrange is echter dat zijn opmerkingen over de atoombom en ‘bedreigd talent’ (ook de titel van een van de stukken) eigenlijk alleen maar steds actueler worden. Misschien verdient het aanbeveling om dit boek van een oude en wijze rot maar eens naar Den Haag te sturen.
■