Brieven
Graag wil ik het debat openen met Diny Schouten, en reageren op die gaargekookte knoet van onwaarheden en onprofessionele rancune die zij in de Boekenbijlage van 21-2-1987 losliet op de bloemlezing van Nederlandse vrouwenpoëzie Dit maakt ons ademloos bij haar geluid, samengesteld door mij en A. Huizinga. Van onze kwade trouw is Schouten bij voorbaat al overtuigd. Omdat Gerhardt, Vasalis, Herzberg, Harmsen van der Beek en Brassinga toestemming weigerden, zullen wij Gerhardts gedicht Sappho, waaraan de bundel zijn titel ontleende, ook wel gepikt hebben. Nee dus: Gerhardt gaf ons daarvoor de meest hartelijke toestemming. Jatwerk hoort niet, doen wij dus ook niet.
‘Een nog onfatsoenlijker annexering’ noemt Schouten de opname van een aantal Middelnederlandse anonieme liederen, waarvan het aannemelijk genoemd kan worden dat het oorspronkelijk vrouwenliederen geweest zijn. Naar de eigen aard van respectievelijk mannenpoëzie (veelal episch) en vrouwenpoëzie (veelal lyrisch-narratief) in het begin van de letterkundes in de diverse Europese volkstalen, en naar de invloed van de schrift-techniek op het dominant worden van de mannelijke genres is de laatste tien jaar uitvoerig onderzoek gedaan. Het ‘orality-literacy-debate’ heeft nieuwe inzichten opgeleverd met betrekking tot het belang en de aard van orale tradities, en de rol van vrouwen daarin. Nieuwe zoekschema's hebben het identificeren van orale - formele en inhoudelijke - resten in geschreven teksten steeds minder hypothetisch gemaakt. Tal van vastgeroeste visies, over auteurschap, over het primaat van de epiek, over de troubadourslyriek als het onomstreden begin van de Westeuropese literatuur, zijn door deze vloed aan nieuwe gegevens in feite al ondergraven. Een inleiding op een bloemlezing is niet de plaats voor een wetenschappelijk debat: vandaar dat we hebben verwezen naar een aantal boeken en artikelen waarin dat nieuwe onderzoek op ook voor niet-wetenschappers begrijpelijke wijze toegankelijk is gemaakt. De keuze van de gewraakte anonyma is geschied op grond van de formele en inhoudelijke kriteria, die het onderzoek hebben geleverd. Maar ja, die Schouten. Te belazerd om open te staan voor een waarachtig nieuw inzicht, dat wij niet uit onze duim zuigen maar beargumenteren. Kennelijk innerlijk blind verkleefd aan les 1 die alle kleine jongetjes en meisjes op school leren: dat alle bewaarde auteurs die de moeite van het bewaren waard waren wel heren moeten wezen. Zo raar geworden van deze dogmatische propaganda, dat zij haar rationele verstand heeft afgesloten voor de bewijzen van het tegendeel. Ja hoor,
Eline Vere is geschreven door Louis Couperus en niet door Louise. De vergelijking is bespottelijk en gaat geheel voorbij aan de informatie die wij geven en het voorstel dat wij doen om onder een nieuw gezichtspunt naar de anonyma te kijken.
Voort. De tegenover-elkaar-stelling van Kitty de Josselin de Jong, Hella Haasse, Cita Golterman-Van Dijk, Cor Klinkenbijl en Harriet Laurey aan de ene kant en Achterberg, Nijhoff, Lucebert en Kopland aan de andere kant is een foutieve en tendentieuze weergave van wat in de inleiding tot ‘Ademloos’ wordt gezegd. In de inleiding wordt de hoeveelheid studies over genoemde mannelijke dichters vergeleken met de hoeveelheid studies die werden gewijd aan Vasalis, Herzberg, Henriëtte Roland Holst en Ankie Peijpers. Gaarne zou ik Schouten eens met haar neus voor een boekenkast willen plaatsen, waar zij zelf kan constateren dat er minstens twintig keer zoveel is geschreven over de genoemde dichters dan over Vasalis, Herzberg, Peijpers en Henriëtte Roland Holst, die mijns inziens niet voor deze heren onderdoen. Josselin de Jong, Golterman, Klinkenbijl en Laurey doen wel voor deze heren onder. Ze zijn dan ook niet met hen op een lijn gesteld.
Ook in de redenatie omtrent onze ‘grenzeloze gemakzucht’ gooit Schouten het op een akkoordje met de feiten. Wij hebben niet alleen uit het verleden opgediept Suster Bertken, Hadewijch, Anna Bijns, Anna Roemers Visscher, Betje Wolff en Aagje Deken, en ons verder beperkt tot twintigste-eeuwse poëzie. We hebben ook een kleine verzameling (tien) Middeleeuwse vrouwenliederen opgenomen waar Schouten al niet eens naar wil kijken, en verder Petronella van Alphen, Johanna Constantia Cleve, Eelkje Robidé van der Aa-Poppes en Rosalie Loveling, allemaal vóór-twintigste-eeuws, ik kan er ook niks aan doen. En wat de vergelijking met de ‘vrouwvriendelijke’ Komrij betreft: Komrij heeft in zijn laatste bloemlezing gewoon een keer zijn werk gedaan. Dat is niet vrouwvriendelijk, dat is normaal. In haar slotwoord neemt Schouten het ons uiterst kwalijk dat we Annie Schmidt niet hebben uitgenodigd. Nu hebben we Annie Schmidt wél uitgenodigd. maar Schmidt is een moeilijk geval. Er zou over haar werk eens een degelijke discussie moeten komen: een genrediscussie. Enerzijds ben ik ervoor om de grenzen van het literaire te vervagen en om literaire kultuur te gaan beschrijven als meerlagig en zeer pluralistisch, waarbij ook de interferenties tussen verschillende, nu artificieel gescheiden, tekstsoorten in het oog kunnen komen. Binnen een dergelijke beschrijving figureert Schmidt uiteraard op een prominente plaats. Anderzijds heb ik het gevoel dat Schmidt op dit moment schromelijk wordt overschat als men haar zonder meer inlijft bij de poëzie, binnen de nu geldende definitie van dat genre.
Schmidts teksten zijn fantastich, roerend, komisch en vaak buitengewoon subversief, maar de meedogenloze rijmdreunen storen, wanneer het werk als leestekst, poëzie, gepresenteerd wordt. Veel genot, maar het poëtisch genot komt niet van de grond. Open voor discussie dus. Wij hebben gekozen Schmidt toch te vragen: dat zij niet in ‘Ademloos’ is opgenomen lag aan het afketsen van de onderhandelingen tussen Schmidt en Sijthoff over het honorarium. Leek ons te persoonlijk, en niet principieel genoeg om te melden. Er zijn wel meer dichteressen die om wat voor reden dan ook niet in de bundel staan: steeds om redenen van een andere orde dan de principiële weigeringen, waarvan wij ons verplicht voelden ze, met de argumenten, te noemen.
Uit de hoge frequentie van de vermelding ‘nog niet eerder gepubliceerd - om zegge en schrijve drie gedichten gaat het hier - en de vermelding ‘uit Lust en Gratie’ - ook drie hele keren - leidt Schouten af dat ‘de samenstelsters zich zonnen in de persoonlijke vriendschap met, naar hun mening, de besten onder onze dichteressen’. Daar antwoord ik gaarne het volgende op: ten eerste is het tijdschrift Lust en Gratie op dit moment het enige literaire tijdschrift dat in elk nummer een of meer Nederlandse dichteressen publiceert. Uit Maatstaf, Tirade en De Revisor kan men ze nauwelijks putten, want ze staan er slechts bij hoge uitzondering in. Ten tweede is bloemlezen in mijn opvatting durven kiezen. Elke bloemlezing draagt ófwel het aanvechtbare stempel van voorkeuren en poëzie-opvattingen van de samensteller/ster ófwel het grijsgrauwe stempel der neutraliteit. Die laatste categorie bloemlezingen is saai, voorspelbaar en risicoloos, omdat ze elke visie uit de weg gaan en zich houden aan wat is blijven liggen in de onverschillige zeef van een handvol literatuurhistorici.
Ik geloof in een evenwicht tussen vier elementen: representativiteit, persoonlijke keuze, vondstwaarde en band met het eigentijdse. Huizinga en ik hebben getracht een toegankelijke anthologie te maken, die nieuwe ideeën brengt met betrekking tot de traditie en die - inderdaad - niet ophoudt in 1960, bij de veilig gevestigde reputaties. In de band met het eigentijdse is het onvermijdelijk dat relatief veel licht valt op datgene waar je je zelf het meest mee verwant voelt. Bloemlezen is kiezen. Over smaak valt daarbij natuurlijk te twisten en Schouten twist over smaak. Haar goed recht, als zij dat tenminste niet zo onproduktief zou doen. De literaire kritiek is ervoor om de smaak van argumenten te voorzien. Diny Schouten komt echter regelrecht uit de kritische circusschool waar gegooid en gesmeten wordt met oordelen, zonder dat die gepaard gaan met een enkel argument. Omdat die argumenten ontbreken kan ik haar onbegrijpelijke oordeel over de ‘goedkope snotterigheid’ van de cyclus van Gerstenhauer niet weerleggen. Jammer. Voos, leeg gescheld. Zo komen we nooit ergens.
Amsterdam
Maaike Meijer