De hobby van mannen met ongehoord veel geld
Het levensverhaal van de Herald Tribune
The paper The Life and Death of the Herald Tribune door Richard Kluger Uitgever: Alfred A. Knopf, 801 p., f65,10
Lodewijk Brunt
Op een avond in 1962 werd de redacteur buitenland van de New York Herald Tribune gebeld door zijn hoofdredacteur John Lee Denson. Het was de tijd dat menige Amerikaan zich zorgen maakte over de politieke ontwikkelingen in Laos. ‘Hey kid,’ zei Denson, ‘hoe klinkt dit als kop: “V.S. trekken zich terug uit Zuidoost-Azië”?’ De redacteur vond het wel een pakkende kop. Maar het probleem was dat hij net een paar dagen geleden in vertrouwen had vernomen dat er geen sprake van was dat de Verenigde Staten zouden overgaan tot een troepenvermindering in Indo-China. Integendeel. Denson wist genoeg en gaf de redacteur opdracht van die informatie een mooi verhaal te maken. Maar nog vóór de zegslieden van het ministerie van Defensie waren geraadpleegd om te vertellen hoe het precies met de Amerikaanse aanwezigheid in Laos en omstreken was gesteld, hing Denson al weer aan de lijn. ‘Ik heb nog eens zitten nadenken over die kop, jochie,’ zei hij. ‘Hoe klinkt dit: “V.S. versterken troepen in Zuidoost-Azië”?’
Dat de hoofdredacteur in staat was om binnen enkele minuten radicaal van gedachten te veranderen, verraste niemand van de journalisten bij de Herald Tribune. Denson stond bekend als een geniale gek. ‘Hij wist geen godverdomme,’ zei de betreffende buitenlandredacteur. ‘Hij las nooit iets, maar hij voelde altijd feilloos aan wat andere mensen interessant vonden om te lezen.’ Het woord hype zou voor Denson uitgevonden kunnen zijn. Als hij een sensationele kop had bedacht zat hij zijn redacteuren net zo lang op de huid tot er een bijpassend verhaal geschreven was. En als dit niet helemaal was wat hij had bedoeld, werd er zonder pardon in geschrapt.
Densons wereldbeschouwing was overzichtelijk, het nieuws was voor hem een kwestie van helden en boeven. Hij had een grote bewondering voor hoge militairen en een diepe afkeer van politici, die hij allemaal als fraudeurs en corrupte nietsnutten beschouwde. Hij haatte president Kennedy en had de dag van zijn leven toen deze, nadat de Herald Tribune een onfrisse affaire in het Witte Huis aan het licht had gebracht, zijn abonnement opzegde. Denson moest ook al niets van vreemdelingen, katholieken en negers hebben en kwam daar rond voor uit. Zijn gebrek aan intellectuele diepgang wist hij ruimschoots te compenseren door te parasiteren op de ideeën van anderen. Hij wist beter dan wie ook hoe je denkbeelden aantrekkelijk kon verpakken.
Denson was in 1961 aangetrokken om de al jaren kwijnende Herald Tribune van een dreigende ondergang te redden. Hij leek daar wonderwel in te slagen. Het uiterlijk van de krant onderging een metamorfose door de pakkende koppen die hij met gulle hand over de voorpagina strooide. De Herald Tribune werd beter verkocht en zelfs de concurrentie werd onrustig. De hoofdredacteur van The New York Times, Turner Catledge, gaf zijn diepingesleten gewoonte op om na de avondmaaltijd naar huis te gaan; hij bleef op de krant om de eerste editie van de Herald Tribune af te wachten uit nieuwsgierigheid naar wat Denson er nu weer van gemaakt had. ‘Een goeie krant hoeft niet saai te zijn,’ luidde Densons motto. Dit was ook van toepassing op de onderlinge verhoudingen bij de Herald Tribune. ‘Rangen en standen bestonden niet meer,’ herinnerde zich een journalist uit die periode. ‘Het enige wat er toe deed was of je Densons tempo kon bijhouden. Het ging er bij de krant net zo toe als in de film Front Page, Denson had alles wat je van een hoofdredacteur verwachtte. Hij behandelde ons alsof we allemaal opgefokte intellectuelen waren, die niets konden en niet in de buurt van een telefoon durfden te komen, maar hij was gepassioneerd en deed zijn werk met liefde. We vonden hem fantastisch.’
Het Herald Tribune-gebouw in New York in 1875
John L. Denson